230 DINSDAG 8 DECEMBER 1925. vergadering met gesloten deuren te houden en hij daartegen geen bezwaar heeft. De Voorzitter doet hierop de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat en worden de algemeene beschouwingen voortgezet. De heer van Eck heelt, toen de heer Wilmer het debat opende, gedacht, dat van de zijde van de rechterzijde zeer weinig gezegd zou worden. Voor de rechterzijde was er minder aanleiding om te spreken dan voor sprekers partij, omdat de rechterzijde het over het algemeen met de houding van Burgemeester en Wethouders eens is en dus minder aanleiding tot kritiek heeft, maar langzamerhand is toch het aandeel, hetwelk de rechterzijde in het debat genomen heeft, uitgedijd, en spreker is nu ook genoodzaakt om te antwoor den naar aanleiding van de aanvallen, welke op hem ge richt zijn. De heer Sijtsma zegt en dat is door den Voorzitter her haald dat spreker wat hij gezegd heeft, in de Gehoorzaal had moeten uitspreken. Dit kan niet anders dan op een mis verstand berusten. Wat spreker gezegd heeft, is toch feitelijk critiek uitoefenen op het beleid van het gemeentebestuur naar aanleiding van de behandeling der begrooting. Duidelijk heeft spreker laten uitkomen, dat zijn bezwaren zich minder richten tegen hetgeen in de begrooting staat dan wel tegen het feit dat daarin niet voorkomen allerlei dingen, die hij wenscht, en nu zou het toch niet aangaan dat men zijn critiek alleen uitbracht in een openbare vergaderzaal en niet daar, waar de personen, tegen wie die critiek gericht is, kunnen antwoorden. Spreker begrijpt niet, hoe een democraat als de heer Sijtsma het verknoeien van kosten en tijd kan noemen, wanneer een partij in een publieke vergaderzaal critiek uitoefent op het beleid van Burgemeester en Wethouders. Spreker heeft een aansporing gekregen om opbouwend werk te gaan verrichten, doordat iemand van zijn fractie in het College van Burgemeester en Wethouders zitting zou nemen. Vooreerst zou dat thans niet mogelijk zijn, omdat er geen vacature is, maar bovendien wordt dat niet uitgemaakt door de fractie, doch door de partij-afdeeling, welke in haar laatste vergadering heeft beslist, dat het niet zou gebeuren. Hoe het verder zal loopen, moet worden afgewacht, maar, wat sprekers persoonlijke meening aangaat, z.i. heeft de ervaring van den laatsten tijd geleerd, dat de tijd nog niet gekomen is voor zijn fractie om aan het Dagelijksch Bestuur deel te nemen. Hij heeft daarvoor twee motieven. Er wordt gezegd, dat, als een sociaal-democraat in het College zitting had, het niet noodig zou zijn, dat sprekers fractie een zoo groot aantal voorstellen indiende, maar dan rekent men toch buiten de werkelijkheid. Indien een sociaal democraat zitting heeft in een college, waarin hij een kleine minderheid vormt, is hij niet in staat de ervaring in de Raadscommissies, waarin leden van sprekers fractie zitting hebben, leert dat de richting van dat college te ver anderen, omdat de meerderheid beslist. In de tweede plaats heeft de ervaring, welke het werken der socialistische Wethouders in de verschillende steden heeft opgeleverd, spreker tot die overtuiging gebracht. Zeker, het valt niet te ontkennen, dat, indien groote figuren als Wethouder een bepaalde afdeeling beheeren, zij wel een en ander in hun richting weten tot stand te brengen, maar toch zijn zij onmachtig om uit te voeren de voornaamste taak van de sociaal-democraten, n.l. het verschaffen van bestaanszekerheid aan hen, die het zwaarst door het kapitalisme worden gedrukt. Niet, omdat zij niet willen, omdat zij niet knap genoeg zijn, omdat zij niet voldoende socialistisch inzicht en gevoel hebben, maar omdat zij, in dergelijk college een minderheid vormende, staande tegenover een meerderheid in den Raad, bovendien belemmerd door allerlei toezicht houdende colleges, niet in staat zijn om dat voornaamste doel te bereiken. Wanneer een sociaal-democraat vooruit weet, dat hij datgene, waarvoor hij wordt aangewezen, niet kan volbrengen, dan is het verkeerd om er mede te beginnen. Hij moet dan liever wachten, totdat de politieke machtsverhoudingen zoo danig gewijzigd zijn, dat men hetgeen men in theorie heeft verkondigd, kan tot stand brengen in het College van Bur gemeester en Wethouders, zij het met medewerking van anderen. De heer Sijtsma zegtlaat u toch niet altijd zoo leiden door beginselen bij getuigen is het goed om beginselen toe te passen, maar niet bij zaken doen. Op die manier hebben beginselen niet de minste waarde. Het heeft waarde om be ginselen te hebben, omdat ze richtsnoer kunnen zijn op iemands weg, wanneer zich moeilijkheden voordoen. Als vooruit te zien is wat men te doen heeft, dan heeft men geen beginselen noodig! De heer Zuidema heeft zich, toen hij den Raad binnen kwam, aangediend als democraat, maar thans spreekt hij niet meer over zijne democratische gevoelens. Spreker vindt het woord «democraat" zoo vaag, het zegt zoo weinig op zich zelf. Men kan iedereen democraat noemen, die voorstander van algemeen kiesrecht is. Wanneer «demo craat" beteekenis heeft, dan moet het voor spreker de betee- kenis hebben van iemand, die een antikapitalistische gezind heid heeft; hij behoeft niet overtuigd te zijn van de nood zakelijkheid van het socialisme, maar hij moet bereid zijn om desnoods tegen het kapitalisme in te gaan, wanneer het in het belang van de menschheid noodig is. Er moet dus aanwezig zijn een verlangen om de belangen van de bevol king en in het bijzonder van de arbeiders te dienen en zich niet te laten leiden door kapitalistische overwegingen. De heer Zuidema is hier de zuinigheidsapostel bij uitne mendheid er. Burgemeester en Wethouders, die het ver hebben gebracht in hun streven naar bezuiniging, gaan naar zijn zin nog niet ver genoeg. Bezuiniging beteekent in deze dagen het achterwege laten van uitgaven, noodig voor de minder gegoeden. Als dat «democratie" is, blijft spreker daarvan liever verre. De heer Zuidema is een groot voorstander van lage be lastingen. Spreker voor een deel ook wel, omdat, als de be lastingen hoog zijn, de kleintjes daarin mede moeten betalen, maar in elk geval wil hij de gegoeden flink in de belasting aanslaan. De heer Zuidema redeneert alduszijn de belas tingen hoog, dan verlaten niet alleen de belastingbetalers, maar ook de goede verbruikers de gemeente, de stad gaat economisch achteruit en de kleintjes lijden daaronder. Dat is in het algemeen volkomen juist, maar wat beteekent dat? Dit, dat men eigenlijk heeft een dictatuur van de bezitters, dat de bezitters maar behoeven te zeggen, dat zij weggaan, of men is verplicht allerlei hardheden tegenover anderen te begaan. Voorzichtigheid is goed, maar het gaat te ver om alleen uit angst, welke vaak erger is dan de kwaal zelve, groote onbehoorlijkheden en onmenschelijkheden te hand haven. Een voorstelletje als dat, om 50 opcenten op de vermo gensbelasting te heffen, hetwelk bijna niels in de schatkist zou brengen, durft men uit angst niet eens aanvaarden. Waarom komt spreker hier met kleine voorstellen? Omdat dit de eenige mogelijkheid is, om in dezen kleinen Raad iets tot stand te brengen. Belangrijke voorstellen worden toch verworpen. De Voorzitter voegt spreker toe, dat dit niet speciaal voor dezen Raad geldt, maar voor alle Raden. Spreker wil gaarne toegeven, dat het in andere Gemeenteraden niet veel beter is. Spreker geeft den heer Zuidema toe, dat in zijn voorstel betreffende de verhoöging van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud twee dingen aan elkander zijn gekoppeld, en hij wil aan een geopperd bezwaar tegemoet komen door te spreken van «laag" inplaats van «te laag". Dan heeft de heer Zuidema spreker verweten, dat op het werkprogramma, op de basis waarvan de S. 1). A. P. zich bereid verklaard heeft om aan een Ministerie deel te nemen, niet van de socialisatie gewag gemaakt is. De heer Zuidema zal aan de hand van sprekers vroegere uit latingen wel vermoeden, welk standpunt hij inneemt wat betreft de samenwerking tusschen de S. D. A.P. en andere partijen, maar overigens is het nog geen bewijs, dat men het sociali- satie-programma prijs geeft, wanneer men in samenwerking met een andere partij in het programma van samenwerking daarvan geen gewag maakt. Bij dergelijke samenwerking zal men rekening moeten houden met de beginselen van de andere partijen, met welke men samenwerkt. Het voorstel van de S. D. A. P. in zake ontwapening zal altijd en ten volle gehandhaafd blijven, al zou zij samenwerken met de Roomsch- Katholieken. De heer Zuidema heeft gezegd, dat spreker geen enkel vooistel ingediend heeft, dat met socialisme in verband staat. Spreker is wel naïef, maar niet zoo naïef om te meenen, dat tengevolge van besluiten, door den Leidschen Raad genomen, het socialisme er zou komen. Als het socialisme er komt, dan zal het tenslotte komen onder den invloed van hetgeen in het buiten land gebeurt, nog niet eens onder den invloed van wat in het binnenland gebeurt. Wat spreker en de zijnen willen doen, is wijzen op maatregelen in die richting, als uitbreiding van de overheidsbedrijven, bemoeiingen met de levensmiddelen voorziening, invoering van de medezeggenschap. Met verbazing heeft spreker vernomen de uitlating van den heer Zuidema, dat van sprekers voorstellen alleen socia listisch is de motie betreffende de optochten op Zondag namiddag. Spreker heeft wel eens vernomen, dat de menschen, die niet socialisten waren, niet op de hoogte waren van het socialisme, maar dit is wel het toppunt. Deze quaestie heeft met socialisme niets te maken. Waar bestaat de grootste vrijheid op Zondag? In Brabant en Limburg, en daar is het socialisme niet sterk. De heer Zuidema heeft spreker verweten, dat hij heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 4