DINSDAG 8 DECEMBER 1925.
229
het begin inlichtingen te geven. Dat heeft niets te maken
met meten met twee matenmen heeft hier te doen met
gebrek aan inzicht bij sommige ouders.
Spreker wil ten slotte iets zeggen over het voorstel van
den heer Verweij, waardoor hij den Raad de wenschelijk-
heid wil doen uitspreken om in de omgeving van den Haagweg
een openbare school te bouwen, uit een onderzoek, dat
spreker heeft laten instellen, is gebleken, dal uit de woningen
aan den Haagweg en aan de straten, die daarop uitkomen,
150 kinderen komen, die verschillende bijzondere scholen
bezoeken die kunnen wij in dit verband buiten beschou
wing laten en dat er verder van de 120 leerlingen, die
op openbare scholen gaan, thans 76 zijn ingeschreven op
opleidingsscholen voor U. L. O. Voor die leerlingen zal ook
geen nieuwe school noodig zijn, want in de geheele stad
blijkt, dat de ouders van dergelijke leerlingen voor hunne
kinderen niet opzien tegen een vrij lange wandeling. Zoo
gaan er bijv. eiken dag leerlingen uit het Kooikwartier naar
de school op de Larigebrug en dat geschiedt geheel vrijwillig.
Verder zijn er nog 46 leerlingen, die op het oogenblik
scholen bezoeken, opleidende voor het 7e leerjaar; van die
46 zijn er 12 op de Duivenbodestraat-scholen en 20 op de
scholen aan de Paul Krugerstraat.
Die kinderen hebben dus wel een vrij grooten afstand af
te leggen, maar die afstand is toch niet grooter dan die,
welken zeer vele kinderen nu reeds eenige malen per dag
afleggen, zonder dat van bezwaren blijkt. Het zou ook geen
raison hebben om voor een betrekkelijk zoo gering aantal
kinderen als er nu zijn, een school te gaan bouwen.
Er komt bij, dat die school lang niet voldoende bevolkt
zou worden; het zou zijn een school met 6 klassen en 46
leerlingen! Bovendien zijn er op de openbare scholen, welke
het minst ver af gelegen zijn en waar thans dan ook de
meeste kinderen uit die buurt gaan de scholen aan de
Paul Krugerstraat, aan de Duivenbodestraat en aan het
Schuttersveld in alle klassen nog vele plaatsen open zijn,
en wel onderscheidenlijk 172, 128 en 143.
Spreker heeft dus alle aanleiding om den Raad te advi-
seeren niet in te gaan op het voorstel van den heer Verweij,
temeer, omdat naar spreker van deskundige zijde is verze
kerd, in de omgeving van den Haagweg vooreerst geen
sterke vermeerdering van het aantal woningen is te ver
wachten.
De heer Reimeringer zal in de eerste plaats behandelen
de quaestie van de medezeggenschap van het personeel.
Deze zaak is in de zitting van Maart 1924 naar aanleiding
van een voorstel van den heer van Eek in den breede be
sproken en toen is met aanhalingen uit socialistische schrijvers
door den heer Zuiderna en spreker aangetoond, dat ook onder
de sociaal-democraten omtrent die medezeggenschap geen
overeenstemming bestond. Spreker wil niet herhalen hetgeen bij
die gelegenheid is gesproken; de Raad heeft het voorstel van
den heer van Eek toen verworpen. Het voorbeeld, dat de
heer van Eek gisteren aanhaalde om aan te toonen hoe goed
die medezeggenschap werkt, vindt spreker niet gelukkig
gekozen. De heer van Eek deelde mede, dat in België een
socialistisch Minister door de medezeggenschap van het per
soneel aan de spoorwegbeambten een vacantie van 6 dagen
had kunnen geven na raadpleging van allerlei documenten.
België is een slecht voorbeeld, vooreerst omdat het er, zooals
de heer Sanders reeds zeide, financiëel slecht voorstaat, maar
bovendien omdat men er, ofschoon er socialistische Ministers
zijn, een reusachtig tot de tanden gewapend leger vindt. Er
komt bij, dat de ambtenaren van de gemeente Leiden 12
dagen vacantie hebben zonder medewerking van een socialis
tisch Minister.
Wat betreft het voorstel van den heer van Eek om de
vergaderingen der Raadscommissies te doen bijwonen door
een vertegenwoordiger uit het bij de betrokken bedrijven en
diensten werkzame personeel, een gelijk voorstel is verleden
jaar door den bear van Stralen verdedigd en door den Raad
verworpen. Bekijkt men dit voorstel uit een practisch oog
punt, dan heeft hetgeen de heer van Eek wil, zeer weinig
van medezeggenschap. Het voorstel zou zin hebben, indien
de hoofden van dienst zitting namen in die Raadscommissies,
maar dezen dienen alleen van advies. De Commissies beslissen,
maar hooren natuurlijk de hoofden van dienst. Het ligt voor
de hand, dat men de verantwoordelijke menschen raadpleegt
over de groote lijnen van de bedrijven.
Wat zou die mijnheer, gekozen uit het personeel, in de
commissie moeten doen? Zijn quaesties van algemeenen aard,
zooals de rechtspositie van het personeel, aan de orde, dan
kan hij niet adviseeren, want daarvoor heeft men het geor
ganiseerd overleg. Evenmin kan hij adviseeren in zaken, welke
de dienstcommissies raken, zoodat de rol van dien persoon
zeer bescheiden zou zijn. Bovendien, iemand moge nog zoo'n
goede boekhouder of nog zoo'n goede machinist zijn, dat wil
nog niet zeggen, dat hij in staat is om de lijnen van het
groote bedrijf te beoordeelen en dienaangaande van advies
te dienen. En wanneer men als vertrouwensman bijvoorbeeld
een technicus aanwijst, dan zal die persoon betreffende zaken
van boekhouding absoluut geen advies kunnen geven.
Maar wat belet de Commissie om, wanneer het noodig is,
buiten den Directeur nog anderen te hooren Dat geschiedt
trouwens reeds en daarvoor is niet noodig, dat men iemand
aanwijst, die slechts op één bepaald punt deskundig is.
Op practische gronden moet spreker dus den Raad advi
seeren om niet in te gaan op het voorstel van den heer
van Eek.
De heer Baart heeft aan spreker verweten, dat achter
enkele zaken niet de noodige spoed gezet is. Spreker neemt
geen woord terug van wat hij heeft gezegd, maar de heer
Baart weet ook wel, dat het hier niet iets betreft wat men
in eens in orde kan maken. Men zal nu langzamerhand
komen in de tweede fase. Men vergete niet, hoevele commissiën
gehoord moeten worden eer de zaak bij den Raad kan
komen.
Wat betreft het uitbreidingsplan is er een klein misver
stand. Spreker heeft niet gedacht, dat de heer Knuttel bedoelt
het groote uitbreidingsplanwel, dat hij bedoelt het kleine
uitbreidingsplan aan den Rijnsburgerweg. Daarop sloeg sprekers
antwoord.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders ge
negen zijn om van repliek af te zien en geeft den Raads
leden in overweging om dat ook te doen. De verschillen,
welke er bestaan, zijn vaak van politieker) aard geweest en
hebben niet betrekking op de begrooting, en overigens kun
nen de verschillende zaken nog bij de volgnummers ter sprake
komen.
De heer Wilmer wil ook van repliek afzien, maar veron
derstelt, dat andere heeren het niet zullen doen.
Spreker kan verklaren geen spijt te hebben van de door
hem in eersten termijn afgelegde verklaring, dat vanwege
de rechterzijde over zaken, welke vorig jaar behandeld zijn,
weinig of niets zou gezegd worden. Geconstateerd mag worden,
dat de leden der rechterzijde en over het algemeen de leden,
niet behoorende tot de socialistische partijen, zeer weinig
gesproken hebben, relatief zeer weinig in verhouding tot de
lengte van de redevoeringen van de sprekers der S. D. A. P.
en tot het groot aantal voorstellen. Het College van Burge
meester en Wethouders is ook heel kort en zakelijk geweest.
Alleen heefi de heer Reimeringer, waarschijnlijk omdat hij
anders niet veel te zeggen zou hebben, een onderwerp be
sproken, dat ook reeds verleden jaar is behandeld en waar
over spreker niet kan zwijgen. Het zou anders ten onrechte
den schijn krijgen alsof hij het met de weerlegging van den
Wethouder eens was. Spreker is vóór een zeker overleg in
de fabrieken. Hij is er tegen, dat de arbeider meer als een
machine dan als een redelijk wezen wordt beschouwd en hij
acht overleg tusschen directie en personeel absoluut gewenscht;
hij kan zich ook voorstellen, dat het gewenscht kan zijn nu
en dan op vergaderingen der commissies afgevaardigden van
het personeel te hooren, maar in een gereglementeerd overleg
tusschen commissarissen eenerzijds en tusschen directie en
personeel anderzijds ziet hij een gevaar voor den goeden
geest onder het personeel; het zou voor de arbeiders nadeelige
gevolgen kunnen hebben.
Spreker juicht het toe, dat Burgemeester en Wethouders
bereid zijn over de voorstellen betreffende de verbetering
van den Haagweg en deu Haarlemmerweg praeadvies uit te
brengen, omdat ook hij de verbetering van die wegen, indien
de financiën het eenigszins toelaten, zeer noodzakelijk acht.
Wat betreft het voorstel van den heer van Eek tot ver-
hoogiug van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud,
zeide de Wethouder terecht, dat het alleen om de redactie
reeds bij verschillende leden van den Raad bezwaar zou ont
moeten. Om die reden ondervindt het ook bezwaar bij spreker,
maar, wanneer de voorsteller door een wijziging der redactie
dat bezwaar wegneemt, welke houding moeten de leden dan
tegenover het voorstel aannemen? Spreker kan zich voor
stellen, dat sommige leden [na de frappante cijfers, door den
Wethouder gegeven, verdere gegevens overbodig achten, maar
dat andere leden van oordeel zijn, dat het niet anders dan
een goede uitwerking kan hebben, indien de Wethouder
hetgeen hij heeft gezegd, en dan nog wat uitgebreider, op
papier stelt.
Ten aanzien van het voorstel van den heer van Eek in
zake de annexatie, zal spreker dezelfde voorzichtigheid in acht
nemen als de Voorzitter, bij wien hij zich geheel aansluit.
Met andere leden zal hij tegen dit voorstel stemmen en dan
beteekent die stem tegen een stem »blanco", omdat het
spreken over annexatie inopportuun is en bovendien ge
vaarlijk, als men niet een bepaald plan vóór zich heeft.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek vei zocht heelt een