DINSDAG 8 DECEMBER 1925. 241 De heer Verweij zegt, dat de cijfers, door den Wethouder met betrekking tot het schooltoezicht genoemd, niet kloppen met die, vermeld in de verslagen der hoofden van scholen, welke als bijlagen der begrooting zijn overgelegd en waarin wordt gezegd, dat het aantal malen, dat het toezicht wordt uitgeoefend, varieert van 2 tot 6 maal per jaar. Waar de Wethouder wees op de financiëele gevolgen van eventueele aanneming van sprekers voorstel, vestigt spreker er de aandacht op, dat de meerdere uitgave slechts zou bedragen 500.omdat het salaris van den tweeden ge neesheer bij de gestichten is bepaald op 4500.5400. terwijl men tegenwoordig tegen een dergelijk honorarium gemakkelijk een geneesheer kan krijgen. Het argument van den Wethouder, dat men twee school artsen zou moeten aanstellen, kan ook geen opgeld doen, omdat de vacantie van den schoolarts zou kunnen samen vallen met die der scholen. Ofschoon de Raad kort geleden heeft besloten Dr, Horst in de gelegenheid te stellen op dit gebied zijn werk te verrichten, handhaaft spreker zijn voorstel, omdat aanneming daarvan tengevolge zal hebben, dat het schooltoezicht beter tot zijn recht komt. De heer Groeneveld wijst er op, dat naar het oordeel van den Directeur van den geneeskundigen dienst één schoolarts voldoende zal zijn. De Wethouder kan dat weten. De Wethouder zegt ook, dat, wanneer de Directeur afwezig is, een van de stadsgeneesheeren hem vervangt, maar dat is slechts een formaliteit. Een stadsgeneesheer, met een drukke practijk, is daartoe niet in staat. De Directeur kan alleen vervangen worden door iemand, die iets van dien dienst afweet; er zit zeer veel aan dien dienst vast en als buiten staander werkt men zich er niet zoo maar in. Zoo'n stads geneesheer is dan ook bij vervanging eigenlijk maar een directeur-titulair; af en toe teekent hij een stuk, omdat de handteekening van een medicus noodig is, maar de leiding kan natuurlijk onmogelijk door een buitenstaander overge nomen worden. Wanneer men had een schoolarts, dan zou die persoon, als zijnde iemand, die dagelijks met den Geneeskundigen Dienst te maken heeft en van den gang van zaken op de hoogte is, gemakkelijker den Directeur kunnen vervangen, hoewel het ook geen ideale toestand is. Er komt bij, dat de Directeur heelemaal niet tevreden is wat betreft de wijze, waarop thans het instituut van de school artsen functionneei t, en daarvan is dan ook uitvloeisel geweest het voorstel betreffende het schoolspreekuur. Het is te begrijpen, want de schoolartsen, die er nu zijn, hebben reeds een drukke practijk en er kan van hen niet gevergd worden, dat zij deze zaak behoorlijk waarnemen. Bovendien moet de schoolarts ook zijn deskundig op het gebied van kinderziekten, en ook uit dien hoofde is het veel beter om daarvoor een arts te hebben, die speciaal over deze zaken gaat. De heer Oostdam herinnert er aan, dat onlangs door den Raad besloten is, het »schoolspreekuur" van Dr. Horst in te voeren, ten einde aldus het geneeskundig schooltoezicht weder wat te vervolmaken. Toen heeft men in het geheel niet ver nomen, dat er geen 4 schoolartsen moesten zijn; daarmede komt men nu. Spreker acht dit een zeer brokkelige wijze van doen. Laat men nu eerst eens zien, hoe de werking van den toen getroffen maatregel zal zijn. Toen eenige minuten geleden de Gezondheidsdienst aan de orde was met de begrooting er bij, vroeg niemand het woord het was puik in orde. Nu evenwel haalt men er den Gezond heidsdienst bij en is l et niet goed. Spreker begrijpt dat niet. Tot dusverre is het bij den Gezondheidsdienst goed gegaan en waarom zou het niet zoo kunnen blijven? De stadsartsen en desnoods ook de schoolartsen kunnen Dr. Horst ver vangen. Bovendien, waar het geneeskundig schooltoezicht enkele maanden geleden onder het oog is gezien, moet men, terwille van de noodige stabiliteit in zaken, er nu niet weder ver andering in gaan brengen. De heer Sijtsma staat niet op het standpunt van den heer Oostdam. Een arts, speciaal voor het schooltoezicht aange wezen, zal dat werk veel beter doen dan de vier school artsen, die men thans heeft. Vooreerst hebben die heeren een drukke particuliere practijk, sommigen zelfs een armen- practijk, zoodat die taak als schoolarts daarbij gevoegd wordt, maar bovendien, niet iedere arts is aangewezen op de behan deling van kinderen en een speciale schoolarts kan zich daar aan geheel wijden. Al zouden de kosten misschien 2000. meer bedragen, dat mag geen reden wezen om het voorstel af te stemmen. Het is een neutraal voorstel en er is dan ook voor de rechterzijde, als zij het onpartijdig en van het juiste standpunt bekijkt, geen aanleiding haar stem er aan te ont houden, te meer omdat de kosten niet aanmerkelijk zullen verhoogd worden. De heer Spendel wil wijzen op den practischen kant van de zaak. De voorsteller heeft niet kunnen bewijzen, dat het bestaande instituut van het geneeskundig schooltoezicht niet goed werkt. Alleen indien dat kon worden aangetoond, zou er reden zijn om het voorstel van den heer Yerweij aan te nemen, maar, waar de geneeskundige dienst toch reeds zoo groote offers vraagt en deze bij verwezenlijking van het denk beeld van den heer Yerweij nog zouden worden verzwaard, zal spreker tegen het voorstel stemmen. Als men een specialen schoolarts benoemt, hoort men na eenigen tijd, dat zijn dienst te zwaar voor hem is en het personeel moet worden uitge breid. Onder de huidige omstandigheden kan spreker niet medewerken aan de vermeerdering der uitgaven voor dit doel. De heer Meijnen zegt, dat dit voorstel met partijdigheid niets te maken heeft en op dien grond niet kan worden aangenomen of verworpen. Spreker wijst er op, dat het voorstel, hetwelk een paar maanden geleden is aangenomen, juist is gedaan op aandrang van den Directeur van den Geneeskundigen Dienst, welke bij die gelegenheid de deugdelijkheid van het schooltoezicht niet in twijfel heeft getrokken en zich ook niet heeft uitgelaten over de vraag, of het beter was één vasten schoolarts te be noemen, maar er alleen de aandacht op heeft gevestigd, dat het den schoolartsen aan voldoenden tijd en goede gelegen heid ontbreekt om hun onderzoek zoover uit te strekken als gewenscht wordt. Bovendien kan spreker uit ervaring constateeren, dat het geen formaliteit is, wanneer de Directeur door een van de andere doktoren wordt vervangen. De zaak wordt dan op denzelfden voet voortgezet. Spreker wijst er den heer Groeneveld op, dat in 1915 juist het feit, dat er slechts één schoolarts zou zijn, die niets anders te doen zou hebben dan het schoolonderzoek, als een bezwaar heeft gegolden, omdat de doktoren, die in de gewone praktijk staan, veelzijdiger kunnen oordeelen dan die, welke alleen belast zijn met het onderzoek op de scholen. Ook heeft de heer Verweij niet gezegd, hoe het moet gaan, wanneer de schoolarts ongesteld is. Als zich zoo iets tegen woordig voordoet, dan kan een van de andere schoolartsen den zieke vervangen. De heer Verweij vergist zich wat aangaat de salariëering van den 2den geneesheer bij de gestichtendie is 5000. tot f 6000. Op grond vari een en ander moet spreker er bij den Raad op aandringen om deze incidenteele ingrijpende wijziging niet aan te nemen. De heer Knuttel meent, dat het eenige bezwaar, hetwelk hij geboord heeft, nl. dat zoo'n schoolarts een te eenzijdig man zou kunnen worden, gemakkelijk te ondervangen zou zijn, en wel wanneer men tot schoolarts aanstelt niet een jongen arts maar iemand van middelbaren leeftijd, die reeds veel ervaring heeft. Dat zou niet zoo moeilijk zijn, omdat juist de arbeid van een gewonen huisarts zoo buitengewoon zwaar en sloopend is, dat menigeen, als hij een beetje op geposeerden leeftijd komt, gaarne een rustiger werkkring heeft, al is daaraan minder salaris verbonden. De heer Groeneveld kan niet inzien de gegrondheid van het bezwaar, dat een speciale schoolarts te eenzijdig ontwik keld zou zijn. In de geneeskunde gaat men nu eenmaal in de richting van specialisten. Het argument van den Wethouder, dat in 1915 een gelijk strekkend voorstel van Mr. van der Eist geen succes heeft gehad, maakt niet den minsten indruk op spreker. Het is best mogelijk, dat thans wel te bereiken is wat 10 jaren geleden niet te bereiken was. De Voorzitter acht het gevaarlijk om in te gaan op het denkbeeld van den heer Knuttel. Dan toch zal men hoogstens krijgen iemand, die een pensioen heeft, b.v. een gepension- neerden militairen arts; geen arts met werkkracht zal dan trachten deze betrekking te krijgen. Spreker acht het een voordeel, dat de artsen in de praktijk zijn en dat deze functie wordt waargenomen als bijbaantje. Bovendien, hoe zou het moeten gaan bij ziekte? Wat betreft den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst, levert de vervanging bij een goede organisatie geen moeilijkheden op, aangezien die functie niet altijd betreft de behandeling van zieken. Hier zou dit anders zijn, wanneer men een specialist nam, maar dien moet men niet hebben. Men moet niet een dokter hebben, die alléén van zeere hoofden of zeere oogen op de hoogte is, neen het. moet iemand wezen, goed bekend met kinderziekten, maar dat is geheel iets anders dan een specialist

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 15