MAANDAG 30 NOVEMBER 1925.
493
Tegenstemmen: Mevrouw Dietrichde Rooy en de heeren
Witmans, van der Reyden, Spendel en Coster.
(De heer van Rosmalen was inmiddels ter vergadering
gekomen).
XXXII. Praeadvies op het voorstel van den heer van Eek,
in zake het vormen van een reservefonds voor elk der ge
meentebedrijven en voorstel in zake het overbrengen vaneen
gedeelte van de te verwachten batige saldi van de rekening
1925 en 1926 op den kapitaaldienst.
(Zie lng. St. No. 254)
De heer van Eck zegt dit voorstel te hebben ingediend,
omdat hij tot de conclusie is gekomen, dat de Lichtfabrieken
veel meer winst hebben opgeleverd dan op de begrooting
werd uitgetrokken. Gedurende de laatste vier jaren heeft de
gemeente ongeveer een millioen meer uit die fabrieken
getrokken dan op de begrooting werd geraamd en ook over
de eei'ste acht maanden van 1925 is meer winst gemaakt
dan op de begrooting voorkwam. De vraag, of het al dan
niet gewenscht is winst te maken uit de bedrijven, laat hij
terzijde, maar zijns inziens kan men, al is men voorstander
van het maken van winst, toch zijn vóór het maken van een
matige winst.
De laatste jaren waren voor de fabrieken buitengewoon
gunstig en nu lijkt het spreker uit een oogpunt van bedrijl's-
politiek absoluut verkeerd om van die groote winsten, welke
worden gemaakt, niets weg te leggen voor eveutueele magere
jaren. Het voordeel voor het publiek om grootere winsten
te krijgen in voordeelige jaren is minder grooter dan het
nadeel, wanneer men voor het geval komt te staan dat de
fabrieken minder winst, misschien verlies, opleveren. In het
laatste geval zal men öf de tarieven voor gas en electriciteit
moeten verhoogen, w&t de groote massa der bevolking zeer
onaangenaam vindt, omdat zij daardoor ernstig wordt gedrukt,
öf de gemeente laten bijpassen. Is de gemeente daarop niet
voorbereid, dan geeft dat aanleiding tot groote moeilijkheden.
Is het voorstel dus zeer aannemelijk voor een voorstander
van het systeem, dat geen winst met de bedrijven gemaakt
,moet worden, het past Ook volkomen in het systeem van
degenen, die meenen, dat een matige winst gemaakt moet worden.
Het spreekt vanzelf, dat de Directie van de Lichtfabrieken
er naar streeft om de winst zoo groot mogelijk te doen zijn,
aangezien het beleid van de Directie vaak beoordeeld wordt
naar de vraag, of er winst gemaakt wordt, en nu volgt daar
uit, dat de Directie zal trachten om door voorzichtige ramingen
te maken, dat er winst gemaakt wordt en zoo mogelijk nog
grootere winst dan geraamd is.
Het is wel van belang om na te gaan het resultaat, dat
sedert eenige jaren te 's-Gravenhage bereikt is met het systeem,
dat spreker voorstaat.
Blijkens de inlichtingen, aan spreker verstrekt door een
Haagschen Wethouder, heeft de gasfabriek te 's-Gravenhage
in 1922 kunnen reserveeren ƒ228.000.in 1923 moest die
fabriek van deze reserve 194000. gebruiken om de geraamde
winst te waarborgen; in 4924 is gereserveerd ƒ192.000.
Hetelectrisch bedrijf daar heeftin 1922 gereserveerd ƒ775.000.-
in 1923 1.000.000.— en in 1924 ƒ301.000.-. »Dat in 1923
het gasbedrijf zooveel uit de reserve putte, is niet bij ongeluk
gebeurd. Het is het gevolg geweest van een besluit tot gas-
prijsverlaging, waarbij van het begin af werd verwacht, dat
daardoor de voor dat jaar geraamde winst niet zou worden
verkregen. Ook thans hebben Burgemeester en Wethouders
weer besloten om met 1 Juli den prijs te verlagen tot 10 cent
met reductie bij groot verbruik, ondanks de verwachting, dat
daardoor de winst zal dalen beneden de raming. Voor het gas
bedrijf werd tariefsverlaging zoowel ter wille van de verbruikers
als ter wille van de ontwikkeling van het bedrijf, zoo wensche-
lijk geacht, dat daaraan welbewust voor het oogenblik de
reservevorming is opgeofferd."
Er blijkt dus uit, dat, wanneer men het in het belang van
de ingezetenen gewenscht acht de prijzen van gas en electri
citeit te verlagen, maar vreest dat daardoor oogenblikkelijk
een verlies zal ontstaan, terwijl er op den duur door toeneming
van het verbruik winst door is te verwachten, het alleen dan
mogelijk is dien maatregel te treffen, wanneer men over een
voldoende reserve beschikt.
In de Commissie voor de Lichtfabrieken heeft men geaarzeld
om tot verlaging van de electriciteitsprijzen over te gaan,
maar die aarzeling had niet behoeven te bestaan, indien men
reserve's had gehad.
Het tweede, wat spreker er aan toegevoegd heeft, is,
dat men door het vormen van reserve's ook eventueele onvoor
ziene uitgaven kan bestrijden. Dat is niet van zoo groot
belang, maar in den Haag bestaat dat systeem en het bedrijf
krijgt een meer krachtige positie, wanneer het over grootere
reserve's kan beschikken.
Verschillende gemeentebedrijven te Leiden beschikken over
reserve's, maar het is niet onverschillig, of die reserve's grooter
worden. Op dit oogenblik gebruikt de gemeente die reserve's,
wat de Lichtfabrieken betreft, om de winsten op te drijven.
Dat is zoo sterk, dat de rente van het vernieuwingsfonds,
dat aan het einde van 1924 1.400.000.bedroeg, wordt
uitbetaald aan de gemeente en niet aan het fonds wordt
toegevoegd.
Het is merkwaardig, dat »Endegeest" een soort winst-reserve
heeft, al is het dan ook een beperkte.
Nu geven Burgemeester en YVethouders toe, dat de Licht
fabrieken groote overwinsten hebben gemaakt, maar zij zeggen,
dat dit kwam door de voorzichtige ramingen, welke noodig
waren in verband met de onzekere toestanden tengevolge
van de crisis-omstandigheden in het Ruhrgebied. Het komt
er voor Burgemeester en Wethouders op aan, dat iets dergelijks
in de toekomst zich niet meer zal voordoen, maar niemand
weet dat vooruit. Spreker kan zich voorstellen, dat er in de
mijnstreek in Engeland een staking of een uitsluiting voor
komt, dat die naar Duitschland overslaat en dat dientengevolge
de kolenproductie ontzaglijk wordt verminderd.
Spreker ziet geen enkele reden om, als men het systeem
volgt, dat de ramingen der fabrieken zoo voorzichtig moeten
zijn, dat de winst moet worden gewaarborgd en zoo mogelijk
nog meer moet worden overgehouden, dat systeem te veranderen.
Laat men eens aannemen, dat de gereserveerde overwinst
niet meer zulke groote bedragen zal opleveren, maar ook
wordt bereikt het doel als men minder reserveert. In particuliere
bedrijven is het gewoonte om het overschot in de vette jaren
niet op te maken maar het te reserveeren voor magere jaren.
Zoo moet men ook bij de gemeentelijke bedrijven doen om
te voorkomen, dat men in een of ander jaar, wanneer niet
zooveel winst gemaakt wordt of verlies geleden wordt, geen
geld beschikbaar zou hebben.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders: het motief van
den voorsteller onderschrijven wij tot zekere hoogte, maar
wij willen dat niet toepassen op de bedrijvenpolitiekwel op
de gemeentelijke financiëele politiek; op het oogenblik hebben
wij groote batige saldi, welke telkens verwerkt worden in de
begrooting en die batige saldi willen wij reserveeren, zoodat
de gemeente daarover zal kunnen beschikken als het noodig is.
In het algemeen kan spreker zich met dit motief vereenigen,
maar hij heeft bezwaar om dit systeem onder de tegenwoordige
omstandigheden in practijk te brengen. Het verschil is, dat
bij de Lichtfabrieken, welke financiëel in zeer gunstige positie
verkeeren, de bedoeling is om van deri overvloed van de winst
niets te laten wegvloeien, maar die te bewaren tot kwade
dagen; daarentegen zou de gemeente 7 ton gaan reserveeren,
terwijl telkens zaken, welke Burgemeester en Wethouders
nuttig en noodig achten, moeten worden nagelaten, omdat er
geen geld voor is, en men de belasting zoo hoog moet houden,
dat zij voor velen zeer drukkend is. Het beginsel is goed,
maar het kan alleen uitwerking hebben, wanneer men over
ruimte van middelen beschikt, wanneer men de begrooting
zoo kan maken, dat in de normale uitgaven wordt voorzien
en de belasting dragelijk is, doch spreker kan er niet toe
medewerken om in magere jaren in beginsel te besluiten te
reserveeren, te meer omdat daarmede aan Burgemeester en
Wethouders een wapen in de hand zou worden gegeven om
nog meer te bezuinigen en om allerlei noodzakelijke uitgaven
achterwege te laten, alleen met een beroep op dat bedrag
van 7 ton, waaraan niet mocht worden geraakt. De Raad zou
telkens, wanneer vanuit zijn midden voorstellen werden gedaan,
welke geld vroegen, aan zijn beginselbesluit worden herinnerd.
Spreker vindt het beginsel goed, maar over de vraag, of
het uitvoerbaar is, zal bij de behandeling van de begrooting
voor 1927 nog eens gesproken moeten worden. Spreker kan
zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet geven.
De heer Wilbrink zegt, dat de heer van Eck door middel
van dit voorstel langs een omweg wil bereiken wat hij jaren
lang in den Raad heeft bepleit, namelijk dat de winst, welke
op dit oogenblik uit de bedrijven wordt gehaald, zal ver
minderen en de gemeente geen extra winsten meer uit de
bedrijven zal krijgen. Met het oog op den fmanciëelen toestand
der gemeente kan spreker zich met dien gedachtengang niet
vereenigen.
De heer van Eck heeft zijn voorstel onder meer verdedigd
met een voorbeeld uit den Haag. Vooreerst moet men daar
mede voorzichtig zijn, omdat den Haag wel eens voorbeelden
geeft, waarmede Leiden niet gediend zou zijn, maar boven
dien was dit Haagsche voorbeeld niet erg gelukkig. Spreker
zou het een heel eind met den heer van Eck eens zijn, indien
de financiëele toestand van Leiden te vergelijken was met
dien van den Haag, maar dat is het geval niet. In den Haag
betaalt iemand met een behoorlijk inkomen zeker nog geen
50% van de belasting, welke hij te Leiden zou moeten
betalen.
De bedrijven, met name de Lichtfabrieken, vormen te