MAANDAG 30 NOVEMBER 1025.
191
Het adres, dat de geheelonthouders tot den Raad hebben
gericht, hebben zij naar de meeste plaatsen in Nederland
gezonden onder hetzelfde motto. Maar wat voor de eene plaats
geldt, geldt niet voor de ander. En die andere plaats is
Leiden.
Spreker vergelijkt het optreden van de drankbestrijders in
deze met het bouwen van luchtkasteelen. Diezelfde lucht-
kasteelen werden ook gebouwd indertijd bij de eerste accijnsver-
hooging. Het werd niet gedaan voor het geld, maar tot heil
van het Nederlandsche volk. Thans geldt nog hetzelfde; het
is niet om hun zin door te drijven, maar om tot heil van de
Leidsohe bevolking werkzaam te zijn.
Wat wordt er mede bereikt? Al wordt het maximum
aantal vergunningen verlaagd, het gebruik of het misbruik
van sterken drank zal te Leiden niet verminderen. Er komt
bij, dat voor hetgeen op de vergunningzaken wordt geschoven
de verlofzaken aansprakelijk zijn. Wel wordt er door bereikt,
dat de winst uit het bedrijf in engeren kring wordt gebracht,
doordat het aantal vergunningzaken afneemt en door de ver
meerdering van het aantal verlofzaken het drankmisbruik en
de clandestiene verkoop in de hand worden gewerkt.
In de derde plaats zal een gevolg van de verlaging van
het maximum zijn, dat een aantal vergunningen over de hand
komt, waardoor iemand, die een afstand van een vergunning
wil of moet koopen, daarvoor een prijs moet betalen, welke
tegen den woeker aan is.
Het uitstervingssysteem bestaat nog en gaat het nog niet
vlug genoeg? Waarom maar steeds dwang uitgeoefend op het
gebruik? Had men dat 20 of 30 jaar geleden gedaan, toen volgens
de opgave der geheelonthouders het misbruik zoo groot was,
dan zou men beter succes hebben gehad, maar thans, nu de
accijnsen millioenen minder opbrengen, blijkt de noodzakelijk
heid van de verlaging van het maximum uit niets. Spreker
hoopt dan ook, dat dit voorstel zal worden verworpen.
Wel is het noodig het Amsterdamsche systeem toe te passen,
dat wil zeggen dat, als het maximum is bereikt, artikel 14
der Drankwet buiten werking blijft en weduwen van vóór
1904 en na 1904 dan in de eerste plaats voor het verkrijgen
van een vergunning in aanmerking komen.
De heer WTtmans wil, nu de heer Coster als deskundige
zijn oordeel heeft gezegd, dat doen als leek. Burgemeester
en Wethouders maken een rekensommetjein de eerste vijf
jaar gaan er zooveel vergunningen weg, dus vóór 1 Mei 1930
zulien Wij wel kunnen komen tot een lager cijfer dan '100.
Dat standpunt is niet juist. Toen door de wijziging van de
Drankwet in 1910 de stations geen vergunningen meer mochten
hebben, vervielen die vergunningen niet, maar bleven deze
in de gemeenten, waar zij aan de stations waren verleend.
Zoo zou het ook wel eens kunnen gaan met de vergunningen,
verleend aan commanditaire vennootschappen, welke op 1
Mei 1930 van rechtswege moeten vervallen. Wordt het ontwerp
voor een nieuwe Drankwet der Commissievan der Lande voor
1 Mei 1930 aangenomen, dan vervalt eigenlijk het geheele
motief voor dit voorstel.
Toen in 1881 de Drankwet werd ingevoerd, was Leiden
nog begrensd door de singelgrachten en had het42000 inwo
ners; er waren toen uitgegeven 350 patenten voor caféhou
ders e. d. Thans telt Leiden 70000 inwoners en zijn er
124 vergunningen, welk aantal nog kan dalen tot 100. Waarom
moet dit maximum nu teruggebracht worden tot 80? Het
gevolg zal zijn, dat men krijgt op een reusachtige wijze den
clandestienen verkoop. Er zijn reeds 160 bierhuizen in de stad
en geen mensch maakt spreker wijs, dat daar geen sterke
drank wordt verkocht. Spreker weet zeer van nabij, dat men
zelfs vermoedelijk onder den rook van Leiden een geheime
destilleerderij heeft en dat hier op clandestiene wijze jenever
wordt ingevoerd.
Men stelle toch ook een beetje vertrouwen in de menschen
en trachte niet steeds hen zoogenaamd op te voeden. Het is
geen opvoeden den menschen iets te verbieden, want wat
verboden is, wordt in den regel het meest begeerd.
Aanneming van dit voorstel zal niet zijn in het belang van
de gemeente, niet in het belang van de inwoners en niet in
het belang van den handel in gedestilleerd; het is zuiver een
plagerij. Het Leidsche Drankweercomité, welks ijver ik wel
waardeer, gaat veel te ver; het wil hebben 5 pooten aaneen
schaap, en dat gaat niet op.
Spreker meent, dat het adres van de Afdeeling Leiden van
de Vereeniging »Vergunning" en van de Katholieke Vereeni-
ging »St. Jan" door de Raadsleden nog eens goed bekeken
moet worden, aangezien er zeer veel goeds in staat, en in
verband daarmede vraagt hij, of het niet mogelijk zou zijn,
dat dit punt van de agenda werd afgevoerd en aangehouden
tot een volgende vergadering.
De heer van Eck betuigt zijn volle instemmuig met het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men kan niet
zeggen, dat aan den eenen kant de tapper en aan den anderen
kant de onthouder staat. Met het oog op de groote ellende,
welke het drankgebruik teweegbrengt, heelt het geheele Neder
landsche volk veel belang bij het steunen der drankbestrijding.
Ook de overheid moet in deze helpend optreden. Hoe meer
inrichtingen er zijn, waar in het publiek drank wordt verkocht,
hoe sterker de verleiding en daarom juicht spreker dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders toe. Zeker, als men maat
regelen neemt, kunnen die worden ontdoken, maar het gevaar
voor de verleiding is veel geringer, als de drankverkoop in
het geheim gebeuit, dan als hij in het openbaar plaatsheeft.
De publieke drinkgewoonte is een gevaar en daarom moet
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders worden aan
genomen, te meer omdat geenszins de zekerheid bestaat, dat
in 1930 het aantal drankneringen niet beneden de 100 zal
zijn gedaald.
Er komt bij, dat, hoe minder personen belang hebben bij
den drankhandel, hoe gemakkelijker het zal zijn om door te
werken op het geweten en door het voorbeeld het drankgebruik
tegen te gaan.
Door het verminderen van de publieke drankverleiding zal
men velen, die zoo gaarne zouden willen, dat die verleiding
niet bestond, omdat zij niet in staat zijn er weerstand aan
te bieden, een grooten dienst bewijzen. Spreker hoopt dan
ook, dat de Raad met Burgemeester en Wethouders zal meegaan.
De heer Eeudmans is het met den heer van Eck eens, dat
het drankmisbruik, een der allerergste volkseuvels, moet
worden tegengegaan, maar kan niet toegeven, dat de weg,
welke hier wordt gekozen, de juiste is. Verschillende groote
vraagstukken worden te veel door dogmatische inzichten
beheerscht en dat is ook hier het gei al. In het adres van
het Drankweer-Comité straalt door, dat men meent, dat door
vermindering van het aantal publieke, drankgelegenheden de
drankbestrijding wordt gediend, maar spreker is van oordeel,
dat dat middel niet baat, wanneer niet tevens worden tegen
gegaan de verlofszaken, waar, naar spreker is medegedeeld,
drank van anderen aard wordt gebruikt en die, als zij in
grooten getale bestaan, moeilijk zijn te contróleeren. Als
men door bier jenever doet, is dat niet te contróleeren.
Spreker staat in deze aan de zijde van de heeren Coster en
Witmans. Men komt er niet, door alleen het aantal drank
vergunningen te verminderen.
Als de Drankwet in dier voege gewijzigd werd, dat men
een beperkt aantal vergunningen had en daarnaast niet een
zoo groot aantal verlofzaken, waar men clandestien kan
drinken, dan zou heel wat meer voor de goéde zaak gedaan
worden.
De heer Knuttel wil even ingaan op twee argumenten,
in deze discussie aangevoerd, welke geen steek houden.
De heer Witmans zegt, dat het niet noodig is om tot ver
laging van het maximum-aantal vergunningen over te gaan,
omdat het volstrekt niet zeker is, dat in de eerstvolgende
periode van 5 jaren het aantal vergunningen te Leiden beneden
het thans geldend maximum, 100, zal dalen. Dit doet niets
ter zake. Al daalt het aantal vergunningen in de volgende
5-jarige periode niet beneden 100, dan kan het toch geen
kwaad om nu het maximum te stellen op 80. Het zou dan
alleen beteekenen, dat wij te voorzichtig geweest zijn, maar
dat kan geen kwaad.
De heer Eerdmans sprak over de verlofzaken, maar wanneer
men het maximum-aantal vergunningen laat op 100, dan zal
dat niet medebrengen een vermindering van het aantal verlof
gelegenheden of clandestiene drankgelegenheden. Het aantal
verlofzaken wordt door geheel andere dingen beheerscht. Dat
aantal zou misschien verminderen, wanneer degenen, die nu
clandestien in de verlofzaken tappen, allen in de gelegenheid
waren om een vergunning te vragen, maar die gelegenheid
opent zich ook niet als het maximum op 100 bepaald blijft.
Wat dat betreft zal het dus onverschillig zijn, of het maximum
bepaald wordt op 100 dan wel op 80.
De heer van der Reyden is het ermede eens, dat het drank
misbruik bestreden moet worden, maar gelooft niet, dat langs
dezen weg het misbruik zal verminderen. Het maximum
aantal vergunningen kan dan ook veilig op '100 gehandhaafd
worden.
Spreker gelooft niet, dat de clandestiene verkoop bij hand
having van dit maximum in de hand gewerkt zal worden.
De clandestiene drankverkoop in verlolzaken bestaat reeds
en die zal nooit voldoende gecontroleerd kunnen worden.
Terecht wordt in het adres gezegd, dat adressanten zich
ermede kunnen vereenigen, dat de bestaande vergunningen
in stand gehouden kunnen worden, omdat de bevolking van
Leiden geregeld toeneemt.
De heer Wilbrink zegt, naar aanleiding van het gesprokene
door den heer Eerdmans, dat hij geen dogmatische drank
bestrijder is, maar dat zijns inziens een motief om met het