204 MAANDAG 30 NOVEMBER 1925. er komt een andere, zij het geringere, toelage voor in de plaats. Door de toeslagregeling, welke voor 1925 geldt en vermoede lijk ook voor 1926 zal gelden, wordt trouwens de schade, die er voor de betrokkenen uit voortvloeit, ondervangen. De heer Eerdmans meent, dat men hier dezelfde quaestie heeft als met art. 40 van het Rijksbezoldigingsbesluit. Hier is iemand toegezegd een verhooging van f 500.welke hem niet ontnomen kon worden, maar dat doet men nu toch maar bij deze nieuwe regeling. De Voorzitter zegt, dat, zoolang de salarisverordening geldt, men recht heeft op het daarin vastgesteld traktement. Als men zoo aan het bestaande vasthoudt, dan zou men nooit een salarisverordening kunnen wijzigen! De beraadslaging wordt gesloten en art. 1 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2 (Zie Ing. St., No. 255, bladz. 176.), waarop voorgesteld is een amendement van den heer Knuttel, strekkende om art. 2 te lezen: Art. 2. »Het salaris der leeraren bedraagt: a. bij 19 tot en met 24 wekelijksche lesuren ƒ3500.met een verhooging van ƒ250.na 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16 dienstjaren; b. bij 10 tot en met 18 wekelijksche lesuren 850.— en bovendien 140per wekelijksch lesuur, dit laatste bedrag met een verhooging van 10.na 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16 dienstjaren; c. bij minder dan 10 wekelijksche lesuren 140.per wekelijksch lesuur, met een verhooging van 10.na 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16 dienstjaren; d. voor ten hoogste 4 wekelijksche lesuren boven de 24 f 125.per wekelijksch lesuur." Het amendement van den heer Knuttel wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Knuttel zegt, dat zijn amendement inhoudt de oude regeling, met dit verschil dat voor de lesuren boven 24 de regeling ongunstiger zal zijn. Spreker meent, dat een grooter aantal uren niet moet aangemoedigd worden en dat het getal 24 het normale moet zijn, zoodat hij de salariëering voor het meerdere lager wil stellen. De Voorzitter begrijpt niet, hoe die bepaling, die absoluut indruischt tegen de Rijksregeling, in de nieuwe verordening zou kunnen worden ingelascht. Door de voorgestelde ver ordening vast te stellen, accepteert men de Rijksregeling; wil men dat niet, dan stemme men tegen de verordening. De heer Knuttel doet opmerken, dat, als de weg, door den Voorzitter aangegeven, wordt gevolgd, men bij verwerping dezer verordening niets heeft. Hij is echter bereid zijn amendement in te trekken, evenals het door hem op artikel 9 ingediend amendement, strekkende om artikel 9 te doen luiden: »Aan leeraren in de lichamelijke oefening worden zonder 'hunne toestemming niet meer dan 30, aan leeraren in een ander vak niet meer dan 26 wekelijksche lessen opgedragen." hetgeen hij bij deze doet. De Voorzitter vindt dat beter, omdat aanneming ervan toch gelijk zou staan met verwerping van de voorgestelde regeling. Spreker vermoedt, dat deze regeling wellicht geen lang leven zal hebben. Zijns inziens is er binnen niet langen tijd een schema van een rijksregeling te verwachten, waarmede men zich behoudens enkele kleinigheden wel zal kunnen vereenigen. Artikel 2 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 6. (Zie lng. St. no. 255, bladz. 177.) De heer Knuttel wenscht aan artikel 6, sub 1, toe te voegen: »Dit getal wordt voor betrekkingen, die niet als nevenbetrek kingen zijn te beschouwen, behoudens in uitzonderingsgevallen, gesteld op 25. Een uitzonderingsgeval wordt eerst geacht aan wezig te zijn na beslissing in dien zin van den Raad." De bedoeling is om aan iederen leeraar in een gewoon vak aan een gewone school, die een aantal lesuren heeft, dat normaal 20 is, 25 uren te garandeeren. Spreker vindt «vol ledige betrekking" een rare uitdrukking, anders had hij kunnen zeggen, dat aan iemand met een volledige betrekking 25 uren zouden worden gegarandeerd. Dat is de bedoeling. In bijzondere gevallen, staande tusschen volledige betrekking en nevenbetrekking in, zou de Raad kunnen beslissen. Op die manier wordt het bezwaar, verbonden aan de uur bezoldiging, ten deele ondervangen. Spreker weet niet in hoeverre aanneming van dit amendement gelijk zou staan met verwerping dezer verordening. De heer Meijnen durft het amendement niet aanvaarden, omdat hij vreest, dat daardoor de Rijksregeling zou worden aangetast. De heer Knuttel: Het aantal uren wordt nu willekeurig bepaald, maar is het verboden om 25 uren te garandeeren? De heer Meijnen wijst op art. 14, hetwelk inhoudt, dat, als de leeraren een salaris genieten van minder dan 2500. de gemeente een persoonlijke toelage kan toekennen. Er zijn echter betrekkingen, ten aanzien waarvan men bij uitbreiding van de eerste alinea van art. 6 in moeilijkheid zou komen. Wanneer men b.v. te doen heeft met betrekkingen van weinig uren, dan gaat het moeilijk om te zeggen: wij garandeeren u 25 uren. De Voorzitter wijst er op, dat men vroeger ook leeraren had met stamuren van 1924, waaraan vol salaris verbonden was. De salariëering geschiedt thans per wekelijksch lesuur en nu zou volgens het amendement een leeraar met 19 uren betaald worden naar rato van 25 urendat zou dan wel, ook in verge lijking met die vroegere regeling, zwaar betaald worden. De heer Meijnen meent, dat de eenige oplossing zou zijn, dat men het uurloon loslaat en daarvoor in de plaats stelt het groepenstelsel. Dan komt het vanzelf terecht. De Voorzitter zegt, dat dit op het oogenblik niet toelaat baar is. De heer Knuttel verklaart, dat hij zich dan in dit geval zal bepalen tot stemmen tegen de verordening. Artikel 6 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 7 tot en met 32 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De geheele verordening wordt vervolgens met 27 tegen 3 stemmen vastgesteld. Vóór stemmen: de heeren Schüller, Eikerbout, mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Bergers, Heemskerk, Wilbrink, Mulder, Meijnen,Reimeringer, Sanders, Dubbeldeman, Witmans, Splinter, Kooistra, Oostdam, van Hamel, Groeneveld, Verweij, Wilmer, van der Reijden, Huurman, van Rosmalen, van Eek, Spendel, Zuidema, Coster en Deumer. Tegen stemmen: mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Eerdmans en Knuttel. (De heeren van Stralen en Baart hadden de vergadering inmiddels verlaten.) XXXIV6. Voorstel tot vaststelling van de verordening, houdende regeling van de jaarwedden der leeraren aan de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen te Leiden en aan de aan die Kweekschool verbonden afzonderlijke cursussen. (Zie lng. St. No. 255.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 26 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XXXIVc. Voorstel tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening van den 2en September 1924 voor de Kweekschool voor Onderwijzers en Onder wijzeressen te Leiden en voor de aan die Kweekschool ver bonden cursussen. (Gem.Blad No. 23). (Zie Ing. St. No. 255.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 20