MAANDAG 30 NOVEMBER 1925. 203 Als bewijs, dat die 30 uren niet zoo zwaar zijn, wordt aan gevoerd, dat er leeraren zijn, die buiten de school les geven. De beteekenis daarvan wordt aanmerkelijk verminderd door het feit, dat er van de 9 leeraren, die dat doen, slechts 4 zijn, die het volle maximum lesuren hebben. Overigens moet spreker verklaren, dat hij de houding van die leeraren afkeurt daardoor wordt de positie van de leeraren geschaad en ook het onderwijs. Maar door een regeling met een zoo groot aantal lesuren wordt het in de hand gewerkt. De vergelijking met de salariëering van den commies redacteur in verschillende rangen gaat niet op. De salariëe ring van een commies-redacteur is voor een gestudeerd persoon ongetwijfeld abnormaal laag, maar dat zit hierin, dat die betrekking niet beschouwd wordt als een betrekking, waarin men lang blijft; het wordt beschouwd als een soort van voorbereiding voor de betrekking van Gemeente-secre taris. Er mogen personen zijn, die om redenen, welke hun persoonlijk alleen aangaan, er de voorkeur aan geven om die betrekking blijvend te vervullen, het wordt niet als een normale positie beschouwd, dat iemand dat als eindbetrek- king beschouwt, en daarmede houdt ook verband de sala riëering. Men zegtin de groote gemeenten wel. Daar zal het salaris dan ook wel anders zijn. Wat de toelagen betreft, al worden zij voor 1926 gehand haafd, zij sterven vooreerst langzamerhand uit, maar boven dien worden zij alleen toegekend aan de in functie zijnde leeraren, niet aan de leeraren, die er nieuw bijkomen. De kindertoeslagen, welke niet vormen een belooning voor het werk naar het werk, maar naar gezinsomstandigheden, maken de regeling nog minder dragelijk. Er komt bij, dat de regeling van de toelagen voor vrouwen, die in de positie van echtscheiding en wat daarbij komt ver- keeren, zoo duizelingwekkend ingewikkeld is en zoozeer afdaalt in het gezinsleven, dat zij alleen daarom reeds onaanneme lijk is. Waar de Wethouder er op wees, dat de cijfers in het adres der leeraren genoemd, niet opgingen, omdat de toelagen daarbij niet in rekening waren gebracht, vestigt spreker er de aandacht op, dat in die opgave niet is meegeteld de aftrek voor pensioen ad 8| Die beide dingen wegen dus tegen elkander op. Evenmin heeft veel waarde de mededeeling, dat 25 sala rissen zijn toegenomen en 49 zijn verminderd, omdat die wijzigingen het gevolg kunnen zijn van verschuivingen, welke hebben plaats gehad en waardoor leeraren aan de eene school meer, aan de andere minder lessen hebben gekregen. Ook komt hierbij in aanmerking het feit, dat de periodieke ver hoogingen doorgingen en sommige leeraren zijn gevallen in periodieke verhoogingen, welke zij toch zouden hebben ge kregen. Spreker hecht meer waarde aan de beschouwing van de salarissen der leeraren persoonlijk. De regeling van 49151918 moge goed geweest zijn, als basis van vergelijking is zij onbruikbaar, omdat zij dateert uit den tijd vóór de groote verhoogingen. Het maximum van 6000.acht spreker zeer bevredigend, maar het aanvangssalaris is z. i. te laag en de periodieke verhoogingen gaan te langzaam, terwijl zijn hoofdbezwaar gaat tegen het opvoeren van het aantal lesuren, noodig ter bereiking van het volle salaris, tot 30, alsmede tegen de onvastheid, welke er voor een groot aantal leeraren bestaat als gevolg van de betaling per uur. In landen als Frankrijk, België en Duitschland, welke veel meer dan Nederland onder de naweeën van den oorlog gebukt gaan, is het maximum aantal lesuren voor leeraren veel geringer. In beide laatst genoemde landen is het gemiddeld 20 en in Frankrijk in de hoogste klassen zelfs 16. Het schijnt, dat in dergelijke landen daarover geheel anders gedacht wordt dan hier. Spreker gelooft niet, dat dit het zwaartepunt vormt, maar meent toch ook te hebben aangetoond, dat de financiëele toestand niet zoo gunstig is als de Wethouder heeft uiteengezet. De heer Eerdmans meent, dat het niet anders kon of het betoog van den Wethouder moest zich voornamelijk richten op het adres van de leeraren. Hij betreurt het, dat de dis cussie zich zoo om dat adres groepeert, dat ook hem niet in het belang der leeraren schijnt te zullen werken. Spreker acht het met name geen gelukkigen greep in het adres om den toestand van 1920 als uitgangspunt te nemen. Door dit adres is de beoordeeling van dit voorstel nu eenmaal vastgeknoopt aan den toestand van het tegenwoordig perso neel, en dat is niet de hoofdzaak. Immers, de Raad moet dit voorstel op zichzelf bezien, want de toestand van nu sterft uit en de Raad is bezig met een regeling te maken, welke zal gelden voor degenen, die nu zullen komen. Voortaan zal iemand, aan wien 30 lesuren worden opgedragen, zijn loop baan beginnen met een traktement van 3000.terwijl hij zijn maximum na 20 jaren zal kunnen bereiken. Dit is geen belooning voor iemand, die een lange voorbereidende studie achter den rug heeft en in een bepaalden stand moet leven. De concierge heeft het beter. Ook blijft spreker bezwaar maken tegen het aantal van 30 lesuren per week, wat veel te veel is. Spreker zou er voor zijn om als uitgangspunt voor de salariëering te nemen de regeling van 1915; als men de daarin genoemde bedragen verhoogt met de meerdere kosten van levensonderhoud, dan komt men tot andere getallen, dan nu door Burgemeester en Wethouders voorgesteld worden. De heer Witmans wil verklaren, dat hij door de toelichting van den Wethouder de overtuiging heeft erlangd, dat deze verordening redelijk is, zoodat hij er voor zal stemmen. De heer Verweij moet erkennen, dat de cijfers, door den Wethoudei genoemd, op hem eenigen indruk gemaakt hebben. Spreker handhaaft zijne bezwaren tegen de voorgestelde regeling, maar daartegenover moet hij erkennen, dat de leeraren krachtens deze regeling aanspraak zullen kunnen maken op een salaris, dat, het moge dan voor het werk, dat zij verrichten, niet voldoende worden geacht, toch in elk geval een salaris is, waarvan men nog wel kan rondkomen. Spreker wordt hierbij ook geleid door de overweging, dat door zijne fractie bij andere gelegenheden geld van de gemeente gevraagd zal worden voor doeleinden in het belang van de arbeidersklasse en dat met het oog daarop in aanmerking moet worden genomen, dat het niet aanvaarden van deze regeling aan de gemeente 90.000.a 100.000.zou kosten. En waar sprekers fractie gewoon is te trachten voor de kringen, waar groote ellende en ontbering wordt geleden, zooveel mogelijk in de behoeften te voorzien, zou zij het tegenover de Leidsche arbeidersklasse niet kunnen verantwoorden, wanneer zij medewerkte om ter wille van een groep van ingezetenen, die getroffen wordt door een bepaalde salarisregeling, door de Regeering in het leven geroepen, f 100.000.— uit de gemeentekas te halen, terwijl dat geld besteed zou kunnen worden ten behoeve van kringen, waar de ellende en de ontbering grooter zijn dan in die der leeraren. Spreker denkt hierbij aan de werkloozen. Hij geeft toe, dat dit met deze zaak niets te maken heeft, maar toch mag men hierbij niet uit het oog verliezen, dat eventueel ter betaling van die 100.000.ook zouden worden gebruikt de belastingpenningen, opgebracht door de mindergegoeden en de arbeidersklasse. Al vindt spreker de regeling in principe verkeerd, hij zou het tegenover de klasse, welke hij vertegenwoordigt, niet kunnen verantwoorden om haar niet te aanvaarden, te meer omdat de welsprekende cijfers en het objectief betoog van den Wethouder hem hebben overtuigd, dat de salarissen voldoende zijn om rond te komen. De heer Bergers dankt den Wethouder voor diens uitge breid en zakelijk betoog, dat het spreker gemakkelijk maakt zijn stem te bepalen. De heer Meijnen wijst er den heer Knuttel op, dat de heer Hondius als eenig sollicitant is benoemd tot rector van het Gymnasium te Sneek en dat er niet 3 maar 7 sollicitanten zijn voor de betrekking, door het vertrek van den heer Hon dius opengevallen. Die sollicitanten komen uit grootere en kleinere steden van ons land. Spreker dankt de heeren Witmans en Yerwey voor hun besluit om vóór te stemmen en den heer Bergers voor diens woord van erkentelijkheid. Mevrouw van Itallievan Embden wijst er op, dat de Wethouder van Onderwijs de gewoonte aanneemt om hen te danken, die voor zijne voorstellen stemmen, hetgeen eigenlijk inhoudt, dat degenen, die tegenstemmen, blaam verdienen. Degenen, die tegenstemmen, kunnen waardeering hebben voor het werk van den Wethouder, maar zij mogen, om den dank van den Wethouder te verwerven, niet voorstemmen, wanneer hun geweten voorschrijft om anders te stemmen. De algemeene beschouwingen worden gesloten. Beraadslaging over art. 1. (Zie Ing. St. No. 255 bladz. 176.) De heer Eebdmans wil een inlichting omtrent alinea 3 van dit artikel. Volgens de regeling van 1924 kon de aan het hoofd der inrichting toegekende verhooging ad ƒ500.— hem niet zonder zijne toestemming ontnomen worden en nu wordt daarvan in dit artikel 200.gemaakt. Spreker maakt daaruit op, dat men den titularissen die ƒ500.ontneemt, wat onder de tegenwoordige regeling niet mogelijk was. De Voorzitter antwoordt, dat die ƒ500.vervallen, maar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 19