MAANDAG 30 NOVEMBER 1925. 199 De heer Oostdam vreest, dat het uitstel, door deze motie beoogd, ons in een reeks moeilijkheden van administratieven aard zal wikkelen. Spreker meent, dat door de betrokken personen meer en ook spoediger iets bereikt zou kunnen worden, indien zij persoonlijk contact zochten met de verschillende Kamerfractie's. Het is een zeer talrijk leerarenpersoneel, waartoe personen van allerlei gezindten behooren. Kunnen zij de verschillende Kamerfractie's voor hun belangen winnen, dan zijn zij waar zij wezen willen. Zij kunnen zich beroepen op het inzicht der Regeering, die erkend heeft, dat er aan deze zaak een harde kant zit, door nl. toe te staan dat over 1925 een toeslag op de salarissen wordt gegeven. Wordt de zaak in de Kamer besproken, wat bij de begrooting kan gebeuren, dan zal de Regeering dien toeslag wel willen bestendigen zonder het Rijkssubsidie te ontnemen. De gemeente kan natuurlijk niet jaarlijks een bedrag van 65000.prijsgeven; zulks laat de toestand der financiën niet toe. Spreker zal dus zijn stem niet géven aan het voorstel tot uitstel, ook omdat het misschien een veel langer uitstel zou geven dan men zou wenschen. De heer Meynen zegt, dat in Januari, toen het ging om de machtiging om de salarissen uit te keeren volgens de besluiten van Januari, door den heer Witmans op het College aandrang is uitgeoefend om niet te lang te wachten met een voorstel voor een definitieve regeling. Dit heeft naar de meening van spreker en anderen veel langer moeten duren dan hun lief was, maar dat kwam, doordat er telkens nieuwe interpretatie's kwamen, waarmede rekening moest worden gehouden. De laatste is gekomen op 3 October. Nu bevreemdt het spreker, dat de heer Witmans thans aandringt op uitstel en op afvoering van dit voorstel van de agenda. Met den heer Oostdam acht het College het gewenscht heden een beslissing te nemen, omdat het tijd wordt om voor 1925 en het vervolg de zaak te regelen. Ook spreker acht het een verstaruligen weg voor de betrokken leeraren om zich persoonlijk met Kamerleden in contact te stellen, want daarmede bereikt men veel meer dan met adresseeren door den Gemeenteraad. De ervaring van menschen, die in dit opzicht kunnen meespreken, bewijst dat. De Voorzitter meent, dat men het voorstel van Burge meester en Wethouders voor veel te gewichtig aanziet. In het begin van dit jaar is bepaald, dat de leeraren voorloopig betaald zouden worden naar de Rijksregeling. Nu is er inmid dels, ten einde de zekerheid van de traktementen vast te leggen, een nadere wijziging van de Rijksregeling gekomen, die voordeeliger is en die wordt dan ook in de voorstellen van Burgemeester en Wethouders gevolgd. Gevaar is er niet bij, want in 1926 zullen met vrij groote zekerheid dezelfde salarissen en toelagen gelden als voor 1925. Het heeft geen nut om dit voorstel thans niet te behan delen. Stelt men de behandeling uit, dan krijgen de leeraren minder dan bij aanneming van de voorstellen van Burge meester en Wethouders. De heer Witmans wil tegenover de uitlating van den Wet houder, dat spreker indertijd aangedrongen heeft op een spoedige regeling dezer materie, er op wijzen, dat hij niet gevraagd heeft om spoedig te komen met een regeling, welke slecht is en de menschen in vele gevallen benadeelt. Het is spreker opgevallen, dat gemeenten als Haarlem en Arnhem, waarmede men Leiden wel kan vergelijken, den financiëelen band met het Rijk ten opzichte van deze zaak verbroken hebben. Hier is men op den verkeerden weg, zooals ook blijkt uit het adres der leeraren; ten gevolge van de slechte salarisregeling zal men hier op den duur ook slechtere leerkrachten krijgen. Spreker zal dan ook uit volle overtuiging tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De Voorzitter wijst er op, dat de onderwijzers bij het lager onderwijs over het geheele land gelijkgesteld zijn en dat blijkbaar geen bezwaar daartegen wordt gevoeld. Jarenlang is er ook voor de leeraren gevraagd om een uniforme regeling: die is er gekomen, maar nu de Rijks regeling eenigszins in de dalende lijn gaat, wil men in eens weder een gemeentelijke regeling. Het zal niet het minste nut opleveren om te doen wat de voorstellers der motie willen. Beter is het om het advies van den heer Oostdam op te volgen. Mevrouw van Itallievan Embden geeft den Voorzitter toe, dat, wanneer de Rijksregeering verandert, ook de wetten veranderen. Men wil echter wel wat invloed uitoefenen en als gemeente, welke zich voelt, wil men het wel eens pro- beeren. De heer Oostdam heeft den leeraren den raad gegeven zich te wenden tot de Kamerfractie's. Spreekster weet, dat het gebeurd is, gebeurt en gebeuren zal, maar nu zullen die Kamerfractie's in haar werk sterk worden gesteund, indien van gemeenten aanvragen inkomen, waarop zij zich kunnen beroepen. De Voorzitter wijst er op, dat dergelijke pogingen wel succes kunnen hebben, wanneer zij van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten uitgaan, maar niet als de gemeente Leiden alleen het doet. De leeraren krijgen er geen cent meer door. Bij aanneming van dit voorstel van Burgemeester en Wethouders is de kans op verbetering veel grooter. De motie van de dames van ItallievanEmbden en Dietrich de Rooy en de heeren Sijtsma en Witmans wordt met 19 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren Eikerhout, Bergers, Heemskerk, Wilbrink. Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Splinter, Oostdam, van Hamel, Wilmer, van der Reijden, Huurman, van Rosmalen, Spendel, Zuidema, Coster en Deumer. Vóór stemmen de heer Schüller, de dames van Itallie van Embden en Dietrich—de Rooy, de heeren van Stralen, Dubbeldeman, Eerdmans, Witmans, Kooistra, Baart, Groene- veld, Verweij, Knuttel en van Eek. a. De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Knuttel meent, dat de voorgestelde regeling in geen geval mag worden aanvaard. Terwijl de Rijksambtenaren, ongerekend de pensioensbijdrage, 10 zijn gekort en de ge meenteambtenaren, behalve eenige pensioenkorting, niets moe ten missen, hebben bij deze regeling verminderingen van salaris plaats, welke zelfs loopen tot 46f Zondert men de gym nastiekleraren uit, dan bedragen sommige percentages nog 39.16, 32.7 en 31.7. De gemeente mag niet op die wijze meten met twee maten. Bovendien is deze regeling onduldbaar, omdat de salarissen worden vastgekoppeld aan het aantal uren, dat de leeraren les geven, zoodat splitsing van klassen of vermindering van het aantal leerlingen eeri aanmerkelijken achteruitgang in salaris beteekent, een systeem, dat nergens voor gemeente ambtenaren bestaat. De toestand van de leeraren is toch al ten zeerste achteruit gegaan, behalve wat de salariëering betreft, door de tegen woordige groote klassen, waardoor het geven van onderwijs zeer verzwaard is. Wil nu een leeraar zijn vorig traktement bereiken, dan moet hij 30 lesuren geven, maar dat is zeer ten nadeele van het onderwijs, ook al mogen dat dan uren van 50 minuten zijn. Dat verschilt in den arbeid voor zoo'n les geen 16 Verder zal zoo'n leeraar mogen rekenen op het besteden van ongeveer 15 uren buiten de schooluren voor de voorbereiding van zijne lessen en correctiewerk. Het gevolg zal zijn, dat er door de leeraren nog veel meer naar gestreefd zal worden om correctiewerk thuis zooveel mogelijk te voor komen. Deze verordening is dus in de hoogste mate ongunstig voor het onderwijs, maar verder ook uiterst onbillijk voor de leeraren, zoowel door de daarin opgenomen salarisverlaging als vooral ook door de volkomen onzekerheid van dat salaris zelf, door dat het vastgekoppeld is aan het aantal lesuren. Een leeraar heeft niet de zekerheid, dat hij ook zal houden het salaris, dat hij kreeg op het oogenblik zijner benoeming. Reeds nu doet het zich voor, dat het toelaten of het bevorderen van een leerling meer of minder voor het traktement van een leeraar een verschil van eenige honderden guldens kan be- teekenen. Dat is iets wat in het belang van het onderwijs niet geduld mag worden, en het is ook een soort van moreele verleiding voor de leeraren, waaraan men hen 'niet mag blootstellen. Spreker meent, dat .de Raad, al zou het aan de gemeente veel geld kosten, een dergelijke regeling niet mag aanvaarden, en moet volgen het voorbeeld van die gemeenten, welke een eigen regeling daarvoor in de plaats gesteld hebben. Doet men dat niet, dan zal men de gevolgen daarvan zeker be merken bij sollicitatie's naar betrekkingen als leeraar. Voor sommige vakken is de markt zoo overvoerd,- dat men daar voor altijd een vrij groot aantal sollicitanten zal behouden, maar is spreker goed ingelicht, dan bedraagt het aantal sollicitanten naar de vaceerende betrekking van leeraar in de oude talen slechts 3, terwijl Leiden als universiteitsstad voor leeraren in die vakken een groote aantrekkelijkheid heeft. Thans solliciteeren de leeraren uit kleinere plaatsen, wanneer zij eens veranderen willen, blijkbaar liever naar betrekkingen in den Haag, Rotterdam of Dordrecht, omdat Leiden geen financiëel voordeel biedt. De heer Eerdmans herinnert er aan, dat op 26 Januari

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 15