178 MAANDAG 26 OCTOBER 1925. bleek, welke bedoeling eigenlijk bij hem voorzat. Dat is een onbehoorlijke wijze van optreden. De heer Zuidema wil naar aanleiding van hetgeen de heer Verweij heett gezegd over wat hij noemt »de brutale wijze" van optreden van spreker, even constateeren, dat hij zich met geen woord tot de sociaal-democratische fractie heeft gericht en ook niet zou weten, welke aanleiding hij daartoe zou hebben gehad. Hij heeft alleen gereageerd op een uitdrukking van den heer Eerdmans. Hij vertrouwt dan ook, dat de heer Verweij na deze verklaring zijn kwalificatie van »brutaal", welke niet te pas komt, zal terugnemen. De heer Dubbeldeman zegt van deze schermutseling niet veel te begrijpen. Dit komt misschien wel hierdoor, dat hij in deze wat naïef is. Niemand denkt er aan om aan de bijzondere scholen iets te onthouden van hetgeen haar volgens de wet toekomt. De Wethouder zegt: wij betalen in 1923 voor 1922 naar gelang de toestand in laatstgenoemd jaar was. Het is dus de quaestie van een jaar. Spreker kan niet begrijpen, waarom de besturen der bijzon dere scholen daarmede geen genoegen kunnen nemen. Zij weten toch, dat zij in 1923 zullen krijgen hetgeen hun toe komt over 1922. Zoo is het toch elk jaar. De heer Zuidema. U kent de historie niet! De heer Dubbeldeman. Dat is toch eigenlijk iets, dat iemand angstig doet zijn dat er iets anders in het spel is dan hier wordt gezegd. Spreker kan zeer goed begrijpen, dat er aan deze zijde enkele menschen zijn, die dat misschien van de overzijde niet verwachten. De heer Meijnen doet opmerken, dal de heer Zuidema terecht zegt, dat Burgemeester en Wethouders aan Gedepu teerde Staten de gegevens verstrekt hebben voor een ver deeling, welke op 1923 gebaseerd is. Dat is geschied op verzoek van Gedeputeerde Staten. Die hebben aan Burge meester en Wethouders gevraagd: als gij alles op 1923 hadt moeten baseeren, hoe zou het dan gegaan zijn? Dat gold dus niet het standpunt van Burgemeester en Wethouders, maar een antwoord op hetgeen hun gevraagd was. De heer Zuidema heeft laten rusten de quaestie's, welke in sprekers oogen vooral belangrijk zijn, nl. het buiten de in vloedssfeer stellen van de ƒ2906.en het verbreken van de continuïteit. Hierop komt het voor spreker aan. Door Gedepu teerde Staten wordt thans iets aanvaard, wat voor 1921 en 1922 niet aanvaard is. Dit loslaten van de continuïteit kun nen Burgemeester en Wethouders niet zonder meer laten passeeren. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 23 tegen 6 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Witmans, van Hamel, Kooistra, van Stralen, Baart, Knuttel, van Rosmalen, Sijtsma, van Eek, mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren Heemskerk, SchülIer, Oostdam, Deumer, Dubbeldeman, Eerdmans, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren Verweij en van der Reijden. Tegen stemmende heeren Bergers, Huurman, Zuidema, Spendel, Wilbrink en Coster. (De heer Groeneveld had tijdens deze stemming de verga dering tijdelijk verlaten.) X. Voorstel in zake de instelling van een schoolspreekuur. (Zie Ing. St. No. 245.) De heer Wilbrink kan de wenschelijkheid en de nood zakelijkheid van hetgeen hier voorgesteld wordt niet inzien. Wat betreft de wenschelijkheid ziet hij niet in, waarom men den ouders hun taak uit handen moet nemen en die bij de school overbrengen, en hij acht het verder niet rioodig, dat er gelegenheid moet zijn, dat de ouders zich tot de schoolartsen kunnen wenden met het verzoek om een onder zoek in te stellen bij hunne kinderen. Ouders, die niet bij een ziekenfonds zijn aangesloten, zullen het niet noodzakelijk achten, dat de schoolartsen hun kinderen onderzoeken, en overigens zijn de ouders voor het overgroote deel in een ziekentonds, terwijl een deel is ondergebracht bij de zieken verzorging vanwege den armendienst. Waar iedere ouder zijn kind door den huisarts kan laten onderzoeken, ziet spreker het nut er niet van in, dat die ouder zal gaan verzoeken, of de schoolarts het kind wil onder zoeken, te meer omdat die schoolarts, als hij afwijkingen constateert, niets anders doet dan tot dien ouder zeggen: dit of dat mankeert uw kind, wend u tot uw huisarts! Bovendien is het algemeen bekend, dat, wanneer twee dok toren een kind onderzoeken, zij vaak tot een tegenovergestelde conclusie komen, en nu zal de huisarts een kind moeten gaan behandelen op grond van een diagnose, door den school arts gesteld. Het is veel beter, dat de huisarts direct een zelfstandig onderzoek instelt en het kind dan behandelt. Volgens de Stukken zal het onderzoek van den Directeur van den Geneeskundigen Dienst omvatten de kinderen van 810 jaar en loopen over de vraag, welken invloed het schoolleven op de gezondheid dier kinderen heeft uitgeoefend, maar, naar spreker meent, zal de huisarts, die een kind ook vóór het zesde jaar heeft behandeld, beter dan een arts, die op een bepaald moment dat kind komt onderzoeken, kunnen con stateeren, of, als het iets scheelt, dat door het schoolgaan is ontstaan dan wel iets is, dat het altijd met zich heeft om gedragen. Dat voorafgaande onderzoek door den schoolarts acht spreker dus overbodig. Er komt bij, dat spreker vreest, dat de Directeur van den Geneeskundigen Dienst, indien men hem meer werk gaat opdragen, al dat werk ten slotte persoonlijk niet meer zal kunnen verrichten en dan uitbreiding van personeel zal vragen. Een principieel bezwaar van spreker is, dat hier weder een deel van de taak der ouders tegenover de kinderen naar de school wordt overgebracht. Spreker zal tegen het voorstel van Burgemeester en Wet houders stemmen. De heer Deumer brengt hulde aan Burgemeester en Wet houders voor de indiening van dit voorstel, omdat hij het toezicht van schoolartsen een belangrijke schrede acht in de richting van verbetering der volksgezondheid. Dergelijke maat regelen worden genomen tegenover ouders, die niet voldoende zorg aan hun kinderen besteden, en verdienen te meer toe juiching, omdat het niet aangaat, dat de kinderen, wier ouders voor hen voldoende zorg besteden, in gevaar worden gebracht door de nalatigheid van anderen. De heer Knuttel meent, dat door de bewering van den heer Wilbrink en anderen, dat door de maatregelen ten be hoeve van het schoolkind de taak van de ouders naar de school wordt overgebracht, de indruk wordt gewekt, alsof het belang van het kind eerst op de zooveelste plaats komt en het alleen om het belang der ouders is te doen, alsof de gemeenschap zich mag neerleggen bij de wijze, waarop de ouders over die kinderen beschikken. Voor spreker is de eerste vraag wat het belang van het kind eischt en, wanneer het noodig is de ouders op zijde te schuiven, teneinde dat belang beter te dienen, dan zal hij niet aarzelen daaraan mede te werken. Overigens meent spreker, dat de heer Wilbrink dit in dit geval een beetje ten onrechte te pas heeft gebracht. Hier gaat zelfs het onderzoek over de schijf van de ouders; dezen wor den erin gekend en moeten daartoe hunne medewerking ver- leenen. Spreker zou het onderzoek verplicht willen stellen, maar zal geen voorstel daartoe doen, aangezien bij vorige gelegenheden door den Raad al een dergelijk voorstel is ver worpen. De heer Wilbrink spreekt van overbodigheid van dezen maatregel, maar spreker meent, dat de heer Wilbrink blijk baar een buitengewoon optimistische voorstelling heeft van het toezicht op kinderen in de groote massa der huisgezinnen. Overigens wendt men zich gewoonlijk eerst tot een huis dokter, wanneer een ziekte aan het licht is gekomen. Door dergelijk onderzoek kan veel voorkomen worden; dat zal kunnen maken, dat kwalen, die niet zoo duidelijk naar buiten treden, reeds in den aanvang herkend worden. Dus dat onder zoek kan wel degelijk van groote waarde zijn. In het algemeen is het geneeskundig onderzoek, ook wanneer geen bepaalde ziekten op het oogenblik te constateeren zijn, van groot gewicht. Men kent het verhaal van den man, wiens leven gered werd doordat hij zijn leven wilde verzekeren; hij werd daarvoor geneeskundig onderzocht en toen werd een gevaarlijke kwaal bij hem geconstateerd, maar toen was het nog tijd om er iets aan te doen. Iets dergelijks is dit onderzoek ook; men moet dit als een bepaalde verbetering begroeten, die echter nog uitgebreid zou moeten worden tot een verplichting voor de ouders. De heer Oostdam vreest, dat men hier weder een tak van gemeentedienst heeft, welke bezig is zich gestadig uit te breiden en zoodoende eindelijk wie weet hoeveel zal gaan kosten. Men dient daarmede toch wel een beetje voorzichtig te zijn, ook al is het algemeen belang ermede gemoeid. Men kan alles wel op het algemeen belang schuiven en dit ten slotte zoodanig behartigen, dat de gemeente topzwaar wordt, waarmede dan het algemeen belang ook te gronde gaat. Er is reeds geneeskundig schooltoezicht. Er zijn 4 school artsen, die regelmatig de scholen bezoeken, daar alle kinderen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 8