MAANDAG 26
OCTOBER 1925.
175
zooveel mogelijk beperken, maar betwijfelt, of de voorgestelde
maatregel daartoe wel doeltreffend is. Hij mist de gegevens
om te beoordeelen, of te Leiden het aantal verkeersongevallen
in verband met de aan de orde zijnde kwestie grooter is dan
elders, maar naar zijn meening gebeuren de meeste ongeluk
ken, doordat de menschen, die uit de tram stappen, den weg
oversteken zonder zich tevoren behoorlijk te oriënteeren en
dan gevaar loopen overreden te worden door een auto, welke
aan den anderen kant van de tram rijdt. Is het niet mogelijk
dat tegen te gaan, dan zal een verordening als de hier voor
gestelde weinig effect sorteeren, omdat niet bij het uitstappen
uit de trams de meeste ongelukken gebeuren. Iedereen weet
wel daarbij voorzichtig te moeten zijn.
De heer Eerdmans acht de voorgestelde bepaling tot zekere
hoogte wel doeltreffend, maar wijst op de groote moeilijkheid
voor iemand, die achter een tram rijdt, om te zien ol die tram
al dan niet gaat stoppen, waardoor het meermalen voorkomt,
dat b.v. een automobilist niet tijdig genoeg kan stilhouden.
Spreker zou gaarne willen, dat dat bezwaar onder het oog
werd gezien. Wellicht is er aan tegemoet te komen door het
aanbrengen van een waarschuwing achter aan de tram, welke
in werking wordt gesteld, als de tram gaat stoppen.
De heer Huurman acht den voorgestelden maatregel doel
treffend. In tegenstelling met den heer Zuidema meent hij,
dat het meest ongelukken kunnen gebeuren bij het uitstappen
van passagiers uit de tram, wanneer er drie of vier wagens
blijven doorrijden, zich om het belang van het publiek niet
bekommerend. Hij heeft aan de halte bij den Warmonderweg
meermalen gezien, dat de menschen de tram niet durfden
verlaten, omdat er een aantal voertuigen bleef voorbijrijden.
Alleen reeds met het oog op die halte zou spreker deze ver
ordening aangenomen willen zien.
De Voorzitter wil, waar hij de minderheid in de Com
missie voor de Strafverordeningen vormt, zijn standpunt nog
nader uiteenzetten. Spreker brengt hulde aan den heer Deu-
mer voor het door hem genomen initiatief, hetgeen deze voor
de gemeente van belang acht. Sprekers bezwaren zijn voor
een groot deel opgenomen in de toelichting op het voorstel
van de Commissie, maar hij wil nog hierop wijzen, dat een
dergelijke verordening misschien van nut kan zijn bij een
zeer druk verkeer, maar te Leiden naar zijn meening niet
noodig is. Men moet toch hier niet strafverordeningen vast
stellen alleen op dezen grond, dat zij in andere gemeenten
ook bestaan, maar alleen als zij in Leiden noodig zijn. Men
zou door het verbieden van allerlei dingen het leven tenslotte
onmogelijk maken. Spreker vindt bijv. de Haagsche verorde
ning absoluut overbodig.
Men moet niet altijd aan auto's denken als luxe-voertuigen.
In het algemeen maakt men van auto's gebruik om zich snel
te kunnen verplaatsen, doch als men het rijden met auto's
op allerlei manieren belemmert, door ze telkens voor het een
of ander te doen stilstaan, dan vervalt het voordeel van de
snelheid en kan men even goed te voet gaan.
Wat betreft het groote gevaar, waaraan uitstappende tram
passagiers zouden zijn blootgesteld, de heer Huurman heeft
gewezen op de halte bij den Warmonderweg; dat is echter
op de grens van Oegstgeest en Leiden, maar in de stad zelf
bestaat dat gevaar niet. Veel gevaarlijker is het bij halten
als die bij het Stadhuis, waar men, uit de tram komende,
groot gevaar loopt om door van den tegenovergestelden kant
komende trams te worden overreden. Daardoor is op den
Rijnsburger weg wel eens een ongeluk gebeurd. Men moet
leereri uitkijken; tegenwoordig is het verkeer zoodanig, dat
men niet meer kalmpjes en rustig pratende over de straat
kan wandelen.
Men vergete ook niet, dat al dergelijke voorschriften weder
meer politietoezicht noodig maken.
Men moet alleen tot vaststelling van een dergelijke ver
ordening overgaan, wanneer het strikt noodig is, maar spreker
acht dit hier niet het geval. Het verkeer in de gemeente eischt
het nog niet; het is hier geen Londen of Parijs! In de enkele
straten, waar het werkelijk druk is, zou het voorschrift niet toe
te passen zijn en daar heeft men veel meer last van voorbij
gaande fietsers, kruiwagens en kinderwagens, dan van auto's.
Spreker moet dus adviseeren om deze verordening niet aan
te nemen. Zij is niet noodig en geeft onnoodigen last en
onnoodige moeite aan de politie. En wil men dergelijk voor
schrift, dan moet men zich niet beperken tot de auto's e.d.,
maar dan moet men daaronder ook doen vallen allerlei kleine
voertuigen, die veel hinderlijker zijn.
Het gevolg zal ook zijn, dat de uitstappende trampassagiers,
steunend op de verbodsbepaling, minder gaan opletten.
Men wordt zorgeloos, terwijl het bij het moderne verkeer
juist noodig is zijn oogen en ooren te gebruiken.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Beraadslaging over artikel 1. (Zie ing. St. No. 243, pag. 166).
De Voorzitter zegt, dat hij, geen lid van den Raad zijnde,
niet een amendement mag voorstellen, maar dat hij anders
als minderheid der Commissie een amendement zou indienen,
strekkende om in het nieuw voorgestelde art. 17bis achter
«voertuigen" in te voegen: kruiwagens en kinderwagens".
Sprekers sustenu is, dat, als iemand, die van een auto
gebruik maakt en dus vaak haast heeft, moet wachten, er
geen enkele reden is bestuurders van kruiwagens en kinder
wagens te laten doorrijden, omdat die in den regel geen
haast hebben, terwijl daardoor toch ook ongelukken kunnen
gebeuren. Bovendien ziet spreker niet in, waarom een hand
wagen wel moet wachten en een kruiwagen en een kinder
wagen niet.
De heer van der Reijden acht die toevoeging overbodig,
omdat de kinderwagens meestal op de trottoirs rijden en er
door de politie nooit afgejaagd worden.
De heer Schüller begrijpt niet, waarom de minderheid
der Commissie niet heeft voorgesteld te bepalen, dat ook
autopeds en vliegende Hollanders moeten stoppen.
De Voorzitter antwoordt den heer Schüller, dat de ver
ordening niet spreekt van autopeds en vliegende Hollanders,
wel van kruiwagens en kinderwagens, welke volgens de
verordening niet tot de voertuigen worden gerekend. Het
amendement is in overeenstemming met de terminologie van
de verordening.
Aan den heer van der Reijden antwoordt spreker, dat
kinderwagens en kruiwagens wel op de trottoirs mogen rijden,
doch dat zulks niet verplicht is, zoodat zij zeer dikwijls uit
den aard der zaak niet op de trottoirs rijden.
De heer Mulder dweept ook niet met de voorgestelde ver
ordening en zou haar verwerping niet betrepren, maar hij
meent, dat men, een verordening in het leven roepend, die
zoo volledig mogelijk moet maken. Hij is vóór het denkbeeld
om in het nieuwe artikel 17 bis achter «voertuigen" in te
voegen: kruiwagens en kinderwagens", ook in het belang
van de kinderen, die in die kinderwagens worden gereden,
omdat de moeders vaak erg nonchalant met haar kinderwagens
langs de trams rijden. Spreker is er meermalen getuige van
geweest, dat daardoor bijna een ongeluk gebeurde. Spreker
ziet geen enkele reden, waarom kruiwagens en kinderwagens
niet even zouden kunnen wachten en stelt daarom aan den
Voorzitter een amendement ter hand, strekkende om het nieuw-
voorgestelde artikel ilbis in den hierboven aangegeven zin
te wijzigen.
De Voorzitter zegt van den heer Mulder een amendement
te hebben ontvangen, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor het bij artikel I in te voegen
nieuwe art. 17óïsin dien zin te wijzigen, dat achter «voertuigen"
wordt ingevoegdkruiwagens en kinderwagens".
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Huurman zegt, dat het hem spijt dat de heer
Mulder het amendement heeft ingediend. Hij vindt het wel
een beetje belachelijk.
Voorgesteld wordt om auto's, fietsen e.d. te doen stoppen,
omdat die voertuigen zich veel sneller bewegen dan een
voetganger. Ten slotte zou men er toe moeten komen om te
bepalen: als de tram stilstaat, mag niemand meer passeeren.
In den regel loopt een gezond mensch vlugger dan een
vrouw,dieeen kinderwagen voortduwt en het zou dus belachelijk
zijn om te bepalen, dat geen kinderwagen zou mogen passeeren,
wanneer een tram stilstaat.
Spreker kan dus aan het amendement zijn stem niet geven.
De heer Deumer kan zich vereenigen met het betoog van
den heer Huurman. Spreker gevoelt terdege het gewicht van
deze verordening; het leven van zijn naaste is hem veel
waard; maar het amendement zou deze verordening tot een
caricatuur maken.
Het Leidsch Dagblad heeft j.l. Zaterdag medegedeeld, dat
te Leiden 256 verkeersongelukken per jaar plaats hebben,
wat naar verhouding meer is dan b.v. in den Haag. Men
dient zich dan ook ernstig af te vragen, of de overheid niet
kan medewerken om dat tegen te gaan.
Leiden is een tamelijk drukke stad; het is gelegen te midden
van zeer belangrijke kleinere plaatsen en dagelijks stoppen
hier 200 autobussen.
De Voorzitter meent, dat het feit, dat jaarlijks te Leiden
256 verkeersongevallen plaats vinden, niets met deze zaak te
maken heeft. Die ongevallen kunnen op geheel andere wijze
ontstaan.