MAANDAG 26 OCTOBER 1925.
173
station aan den Gelderwoudschen weg, ten behoeve van de
levering van elactriciteit in de gemeente Zoeterwoude.
(Zie Ing. St. No. 241.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
IV. Voorstel tot verhuring van de bovenwoning van het
perceel Garenmarkt No. 4, aan L. van Eisen.
(Zie lng. St. No. 246.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
V. Voorstel in zake de verpachting van het vischrecht, in
verschillende wateren, resp. aan B. Kraan, den Hengelaarsbond
voor Leiden en Omstreken en J. C. Spaargaren.
(Zie lng. St. No. 247).
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres
van J. van Nieuwkoop.
De heer Spendel acht in dit voorstel gelegen een afwijking
van de gewoonte om dergelijke dingen publiek te verpachten.
In zijn opvatting, dat publieke verpachting de voorkeur
verdient, is spreker versterkt door het adres van den heer van
Nieuwkoop aan de Kaag, een ondergeschikte van deu tegen-
woordigen pachter, iemand, die in diens dienst vischt. Deze
persoon, die toch zeker op de hoogte is van de waarde van
hetgeen uit het water gehaald wordt, deelt mede, dat bij
publieke verpachting de opbrengst aanmerkelijk hooger zou zijn.
Spreker zou dan ook gaarne vernemen, wat Burgemeester
en Wethouders er toe geleid heeft om voor te stellen onders-
handsche verpachting.
De heer Wilbrink kan zich aansluiten bij het betoog van
den vorigen spreker en meent, aangezien het vischwater om
de 10 jaren verpacht wordt, dat er geen bezwaar tegen kan
zijn, dat om die 10 jaren een publieke verpachting plaats
heeft, te meer, waar de pachter het vischwater niet alleen
bevischt, maar verschillende onderdeelen aan anderen ver
pacht en daarvan in hoofdzaak zijn bedrijf maakt. Verpachtte
de gemeente dit vischwater bij gedeelten, dan zou de opbrengst
grooter zijn, omdat sommige menschen, die niet naar het ge-
heele vischwater kunnen inschrijven, aangezien hun bedrijf
daarop niet is ingericht, maar wel naar een gedeelte, voor
dat gedeelte meer zouden betalen dan de gemeente thans van
den pachter ontvangt.
Spreker vraagt, welke ernstige motieven Burgemeester en
Wethouders hebben genoopt van den regel, dat dergelijke
dingen in het openbaar worden verpacht, af te wijken.
De heer Verwey zal zich niet verzetten tegen eventueele
openbare verpachting, maar vreest, dat het gevolg ervan zou
kunnen zijn, dat de Hengelaarsbond, die volgens het voorstel
van Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid zal zijn
van een deel van dit vischwater gebruik te maken, werd
uitgesloten, omdat die bond uit een financieel oogpunt niet
kan concurreeren tegen menschen, die met visschen in hun
onderhoud moeten voorzien. Spreker waarschuwt dus tegen
het onmogelijk maken van de hengelsport.
De heer Mulder vindt het eigenaardig, dat de heeren nu
voor publieke verpachting pleiten, terwijl onlangs door den
heer van Eek werd betoogd, dat het aanbeveling verdiende
om aan menschen, die het gepachte goed behandelden, na
alloop van de pacht de voorkeur te geven. Dat hebben Burge
meester en Wethouders in dit geval gedaan en er komt bij,
dat het bij het verpachten van het vischwater sinds onheugelijke
tijden de gewoonte is geweest het te geven aan één persoon,
van wien men overtuigd was, dat hij het water niet dood
vischte. Toen echter'tien jaren geleden bleek, dat de opbrengst
grooter kon zijn, is naar aanleiding van een tijdig ingekomen
verzoek een publieke verpachting gehouden, met het gevolg,
dat de heer Kraan hooger inschreef dan de vorige pachter
en toen pachter werd.
De heer van Nieuwkoop, die nu adresseert, spreekt van „dood-
gevischt water", maar dat doodgevischte water wil hij toch
maar graag pachten. Ook spreekt hij van een dubbel zoo hoog
bedrag, dat het vischwater zou opbrengen. Daargelaten of het
overschietende gedeelte zooveel zou opbrengen, dat noen kwam
aan de thans geboden som, wat nog de vraag is, bet is gemakkelijk
om, als men de cijfers, welke publiek zijn geworden, kent,
meer te bieden, maar dat is geen reëele handeling. Bovendien
zal de opbrengst volgens het voorstel van Burgemeester en
Wethouders meer bedragen, omdat de Hengelaarsbond voor
het gedeelte, dat de heer Kraan laat schieten, ƒ250 betaalt.
Waar de opbrengst een zeer ruime is, ziet spreker geen
enkele reden om tot publieke verpachting over te gaan, te
meer omdat het College overtuigd is, dat de heer Kraan het
vischwater niet dood vischt. Het beste bewijs hiervan is wel,
dat, nadat de heer Kraan gedurende 10 jaren het vischwater
zou dood ge vischt hebben, hij nu feitelijk ƒ250 meer pacht
gaat betalen.
Het zal dus in het belang van de gemeente zijn om het
vischwater ondershands te verpachten.
De heer Wilbrink antwoordt den heer Verweij, dat spreker
er geen bezwaar tegen zou hebbeu, dat een deel van het
vischwater van Leiden beschikbaar gesteld werd ten behoeve
van de Leidsche hengelaars.
Het betoog van den Wethouder heeft spreker niet overtuigd.
De Wethouder beroept zich er op, dat hier onlangs de
wenschelijkheid is uitgesproken, dat iemand, die iets van de
gemeente gehuurd heeft en een behoorlijke huurder is, zoo
veel mogelijk in de gelegenheid gesteld moet worden om bij
beëindiging van de huur weder in te huren. Daarmede is
spreker het in het algemeen eens, maar hier betreft het een
zeer speciaal geval. Men heeft hier te doen met vischwater
en niet met land of huizen.
De zaak staat aldus, dat de heer Kraan dit vischwater niet
geheel voor zich zelf bevischt, maar ook een gedeelte ervan
aan anderen onderverhuurt. Wat zou er tegen zijn, dat de
heer Kraan een deel van het vischwater pacht, hetwelk hij
voor zijn eigen bedrijf noodig heeft, en dat daarnaast anderen
een deel van het vischwater direct van de gemeente kunnen
pachten
Verder, hoe zal men bij ondershandsche verpachting de
zekerheid kunnen erlangen, dat de pachtsom in evenredigheid
is met de waarde van het verpachte? Bij verhuur van lande
rijen en huizen kan men een vergelijking maken met de
opbrengst van verhuringen van andere landerijen en huizen,
maar zoo kan men niet doen bij verhuur van vischwater.
Wat een vischwater waard is, kan men alleen te weten komen
bij een publieke of een onderlinge inschrijving.
Er is alles voor te zeggen, om, aangezien de verpachting
voor een ruim tijdperk zal plaats hebben, haar openbaar te houden,
waardoor men tot een juiste beoordeeling van de waarde van
het vischwater kan komen. Spreker geeft in overweging punt 5
der agenda aan te houden en bereids maatregelen te treffen
voor het openbaar verpachten van het vischwater.
De heer Spendel is het met den heer Wilbrink eens, dat,
als de gemeente als verpachtster optreedt, het niet aangaat,
dat de pachter het vischwater gaat onderverpachten.
Wat de kwestie van den Hengelaarsbond betreft, Burgemeester
en Wethouders kunnen bij eventueele openbare verpachting
het kleine gedeelte, dat die bond in gebruik zou kt ijgen, buiten
de verpachting houden, waartegen te minder bezwaar bestaat,
omdat het geschieden zou ter wille van stadgenooten.
Spreker stelt aan den Voorzitter een voorstel ter hand,
strekkende om punt 5 aan te houden en Burgemeester en
Wethouders uit te noodigen tot publieke verpachting over
te gaan.
De Voorzitter zegt van den heer Spendel een voorstel te
hebben ontvangen, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor punt 5 van de agenda af te
nemen en over te gaan tot publieke verpachting."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Mulder meent, dat bij den heer Wilbrink een
misverstand heerscht. De heer van Nieuwkoop en zijn mede-
visschers zijn geen onderhuurders van den pachter, maar
visschen voor hem er, weten wat zij voor hun vangst krijgen.
Spreker moet openbare verpachting sterk ontraden. Wat
de heer Wilbrink zegt over de verhuring van landerijen en
huizen is juist, maar het is ook bekend, dat, als men bij de
visscherijen er jiet allerlaatste uithaalt, het gevaar groot is,
dat het vischwater minderwaardig wordt gemaakt, doordat
de pachter dan ook de kleine visch gaat houden.
De heer Huurman voegt spreker toe, dat een Rijkswet
daarin voorziet, maar daarmede bereikt men tegen beroeps-
visschers niets. Alleen hengelaars kan men contiöleeren.
Spreker ontraadt de aanneming van het voorstel van den
heer Spendel en beveelt dat van Burgemeester en Wet
houders aan.
De Voorzitter antwoordt den beer Wilbrink op diens vraag,
welke ernstige motieven Burgemeester' en Wethoudershebben ge
leid tot het afwijken van den gewonen regel, dat hier een derge
lijke afwijking niet heeft plaatsgehad. Tien jaren geleden toch is
voor het eer st de verpachting van bet vischrecht in het openbaar
geschied, omdat de heer Spaargaren, of diens vader, aan
wien +50 jaren achtereen, telkens bij besluit van den Raad,