180 MAANDAG 26 OCTOBER 1925. kunnen zij er niet voor naar een dokter gaanals zij er op attent zijn gemaakt, staat het aan hen om hun medicus te raadplegen. Deze dokter behoeft niet te bouwen op de con clusie van den Directeur, zooals de heer Wilbrink zeide; hij kan zelfstandig onderzoeken, wanneer zijn advies gevraagd wordt. Er komt bij, dat voor zoover het betreft aanleg tot ver kromming e. d. deze zaak ook een gemeentebelang raakt, want, zooals de Voorzitter eens gezegd heeft, physieke non- valeurs en die kunnen daaruit groeien, als niet tijdig in gegrepen wordt komen in den regel ten laste van de gemeenschap. Dus behalve dat de maatregel is in het belang van de individueele personen en van hunne omgeving, be doelt hij ook een bescherming van de gemeenschap in ruimeren of engeren zin tegen de zorgeloosheid van nog teveel ouders en ten slotte ook voorkoming van eventueele kosten voor de gemeente. De zaak is volkomen vrijwillig en dwang is geheel buiten gesloten. Wie er niet van gediend is, behoeft er geen gebruik van te maken, evenmin als van het tegenwoordig instituut der schoolartsen. Bovendien is zij voorgesteld als een proef voor een paar jaar, welke zal worden beoordeeld naar het succes, dat zij zal opleveren. De heer Eerdmans zou gaarne in verband met het betoog van den Wethouder nog eenige inlichting ontvangen, omdat de zaak hem vrij duister is. Als men zegt, dat het kind beschermd moet worden tegen de zorgeloosheid van de gezinnen, dan ligt het in de lijn van dat argument om een spreekuur in te stellen en de kinderen daar klassegewijs te doen onderzoeken, maar spreker begrijpt niet, hoe, indien de aanmelding vrijwillig is, de kinderen op dat spreekuur zullen komen. De ouders zullen zich moeten aanmelden. De Voorzitter voegt spreker toe, dat de ouders worden opgeroepen. Welnu, dan gaat het ook niet van de ouders uit. De Raad wordt hier blijkbaar gestuurd in een bepaalde richting met een argument, dat niet strookt met hetgeen men van plan is te doen. Als men een spreekuur instelt voor de ouders van kinderen, terwijl dan die ouders moeten komen vragen of men hun kinderen eens wil onderzoeken, kan men dat niet argumenteeren met de zorgeloosheid der gezinnen en ook niet met de omstandigheid, dat de moeders die gebreken der kinderen niet zien. Spreker heeft den indruk, dat men die vrijwilligheid wel langs een bepaalden weg in de harid zal gaan werken. De heer Bergers was aanvankelijk een tegenstander van dit voorstel en is dat gebleven, ook na hetgeen hij heden heeft gehoord, want daardoor is hij niet veel wijzer geworden. Alleen is uitgelekt, dat de kinderen zullen worden onderzocht, in eerste instantie door de ouders en daarna door den dokter. Spreker vreest van dezen maatregel een uitbreiding van de taak van den Geneeskundigen Dienst, en dat het wel hierop zou kunnen uitloopen, dat de kinderen, zooals de heer Knuttel dat wenscht, onderzocht moeten worden. De heer Oostdam is het met Prof. Eerdmans eens, dat de zaak niet heel duidelijk is. Volgens den Wethouder gaat het om gebreken, welke noch de schoolarts ziet, noch de ouders zien, noch door den onderwijzer worden opgemerkt, maar dan begrijpt spreker niet, hoe de ouders zullen kunnen gaan vragen aan Dr. Horst om een onderzoek in te stellen naar gebreken, waarvan zij het bestaan niet eens weten. Wil men het onderzoek van den schoolarts eenigszins verdiepen en meer contact brengen tusschen de ouders en het geneeskundig schooltoezicht, dan is dit nieuwe instituut met zijn opper- schoolarts daarvoor niet noodig. Men wijzige eenvoudig de instructie van den schoolarts in dien zin, dat hij verplicht is een spreekuur te houden voor de ouders, die hem over hun kinderen willen spreken. Waarom kan zulks niet worden opgelegd aan de school artsen, die een honorarium van ƒ1000.genieten en niet overdadig drukke werkzaamheden als zoodanig hebben? Waarom moet Dr. Horst dat in zijn vrijen tijd doen? Het zal wel spoedig blijken, dat het niet met zijne andere werk zaamheden overeengebracht kan worden en dan zal er een andere opperschoolarts moeten komen. Spreker is beducht voor de gestadige uitbreiding van dit gemeentelijk instituut. Als spreker de noodzakelijkheid van dit voorstel inzag met het oog op de volksgezondheid, dan zou hij er voor te vinden zijn, maar die noodzakelijkheid is hem niet gebleken. De heer Zuidema is door het betoog van den Wethouder allerminst overtuigd geworden. Diens hoofdargument was, dat allerlei dingen aan de aan dacht van den schoolarts ontsnappen, maar wat is dan eigenlijk de taak van den schoolarts? Die taak schijnt zich in hoofd zaak te beperken tot het onderzoek van den buitenkant der hoofden van de kinderen, maar dergelijk onderzoek kan even goed door een verpleegster geschieden. Er wordt gezegd, dat aan de aandacht van den schoolarts ontsnappen vergroeiing van de wervelkolom en ver- en bij ziendheid, maar als de schoolarts dat niet ziet, wat ziet hij dan wel? Wanneer er eenig contact is tusschen den schoolarts en het onderwijzend personeel, dan moeten dergelijke dingen toch aan den schoolarts bekend worden, want de onderwijzer heeft gelegenheid om van een en ander op de hoogte te komen. De schoolarts kan de ouders dan waarschuwen. De ouders zullen dan wel maatregelen nemen, als zij eenig belang stellen in hunne kinderen; en als er ouders zijn, die dat niet doen, dan wordt de onverschilligheid dier ouders toch niet weggenomen door deze nieuwe instelling. Inderdaad zijn zeer vele ouders onverschillig en het is te voorzien, dat juist dergelijke ouders er niet toe zullen overgaan om van dit nieuwe instituut gebruik te maken. De Wethouder zegt: het betreft hier een gemeenschaps belang; wij moeten de gemeenschap beschermen tegen die kinderen met afwijkingen. Wanneer men deze stelling aanvaardt, dan moet men het onderzoek niet tot één keer beperken, maar dan moet het voortduiend plaats hebben, vanaf het oogenblik dat een kind geboren wordt. Er is een neiging om in die richting te gaan, maar spreker wil die richting niet uit, en omdat spreker vreest, dat dat de consequentie zal zijn van dit betrekkelijk onschuldige voorstel, zal hij er niet voor stemmen. Wanneer gebleken was, dat er ouders zijn, die schromelijk tekortschieten in hun taak, zóó, dat ingrijpen noodzakelijk was, dan zou spreker er voor zijn, wat het ook zou kosten en wat de gevolgen zouden zijn, maar daarvan is geen sprake. Wanneer er al iets gedaan moet worden, dan kan men het zeer gemakkelijk bereiken, hetzij door met de schoolartsen te spreken, hetzij door zoo noodig hunne instructie te wijzigen. De heer Wilbrink wijst er op, dat door den Wethouder is betoogd, dat, wanneer een kind iets scheelt en dat zelfs aan de aandacht van de moeder ontsnapt, niet de schoolarts, maar de Directeur van den Geneeskundigen Dienst, die boven den schoolarts staat, zal komen constateeren wat het kind mankeert. Daaraan moet echter voorafgaan, dat de moeder aan Dr. Horst gaat vragen om haar kind te onderzoeken, maar hoe zal zulk een moeder daartoe komen, indien zij niet het minste idee heeft, dat haar kind iets scheelt? De zaak komt hierop neer, dat een moeder tot het dertiende jaar van het kind gelegenheid zal hebben aan Dr. Horst, ambtenaar van de gemeente, te gaan vragen dat kind eens te onder zoeken, maar spreker betwijfelt, of een moeder, die belangstelt in haar kind en wil weten of het gezond is, met het laten onderzoeken van het kind zal wachten, totdat die gelegenheid komt. Er zijn genoeg periodes in het leven van een kind, welke de moeder er toe brengen het door den huisarts te laten onderzoeken. Voor de goedwillige ouders is dit nieuwe instituut dus niet noodig en de ouders, op wie dwang zal moeten worden uitgeoefend om hun kinderen te doen onderzoeken, zullen toch niet komen. Spreker blijft er dan ook bij, dat deze maatregel beteekent een uitbreiding van een tak van dienst, waarvan de wenschclijkheid niet is aangetoond. De heer van Stralen vindt den voorgestelden maatregel, in tegenstelling met den heer Wilbrink, die het instituut niet noodig acht, hoofdzakelijk omdat de ouders wel gebruik kunnen maken van de diensten van den huisarts, een verbetering, aangezien voortaan meer dan totnogtoe aandacht zal worden geschonken aan eventueele afwijkingen bij de kinderen. De heer Wilbrink kan niet meenen, dat het onderzoek van een kind door Dr. Horst op dezelfde wijze zal gebeuren als zulk een onderzoek op een spreekuur van een fondsdokter, die er dan weinig tijd aan kan besteden. Is het kind ziek en thuis, dan kan de huisarts worden ontboden, maar het gaat hier over kinderen, die oogen schijn lijk gezond zijn en naar school gaan, terwijl bij het onderzoek van den schoolarts geen tijd beschikbaar is orrï voldoende aandacht aan hen te wijden. Spreker meent, dat het hierdoor komt, dat in vele gevallen niet de noodige notitie genomen wordt van eventueele af wijkingen bij dergelijk kind. Op zich zelf acht spreker het dus een groote verbetering, dat een bepaald spreekuur voor dit doel wordt ingevoerd. De heer Mulder kan zich niet vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders op deze twee gronden. Spreker kan er niet toe medewerken om de verantwoor delijkheid der ouders nog meer te verslappen, en verder wenscht hij dit zij gezegd overigens met alle waardeering voor de goede bedoeling en den ijver van Dr. Horst er niet toe mede te werken om een nieuwe zaak in het leven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 10