454 MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925. is het Delftsche glasraam in de kerk te Gouda, voorstellende het ontzet van Leiden. Het portret van dezen schilder heeft de gemeente indertijd ten geschenke gekregen van den heer Leembruggen. Ook in dit opzicht is dus de eer van Leiden bij deze zaak betrokken; er is derhalve alles voor te zeggen om in te gaan op dit verzoek en om deze geringe bijdrage uit de gemeente kas te veileenen. De heer Knuttel acht zich verplicht, hoewel hij de op merkingen van den Voorzitter slechts beschouwt als een soort woordenspel, om daarop nog even in te gaan, omdat het eenigszins een vreemde voorstelling van zaken is. Spreker is voorstander van meer autonomie van de gemeente. Die autonomie strekt zich echter voor spreker nooit verder uit dan tot de gemeentelijke zaken. Maar verder doet spreker opmerken, dat volstrekt niet alle dingen, ten opzichte waarvan hij in overweging geeft om zich niet neder te leggen bij de beslissing der centrale Landsregeering, altijd op de quaestie van de gemeentelijke autonomie gebaseerd zijn, en dat hij in menig geval, wanneer de Landsregeering een andere was, niet op het standpunt zou gestaan hebben, dat de gemeente zich daartegenover moet stellen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXII. Praeadvies op de motie van den heer Schüller, in zake de reiniging door afspuiting van alle straten, waar vee gelost en gekeurd wordt, na afloop van de Veemarkt. (Zie Ing. St. No. 222). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIII. Voorstel in zake de beschikbaarstelling van een 2-tal vertrekken van hetgebouw»Gravenstein" als ontspannings lokaal voor werkloozen. (Zie Ing. St. No. 232). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIV. Voorstel om aan daarvoor in aanmerking komende werklooze hoofden van gezinnen en kostwinners een reductie op den prijs der brandstoffen te verleenen. (Zie Ing. St. No. 233). Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres van den Leidschen Bestuurdersbond. De heer van Stralen vreest geen tegenspraak, wanneer hij beweert, dat de hoeveelheid van een hal ven hectoliter brandstoffen per week gedurende 22 weken, welke tot dusverre aan werklooze hoofden van gezinnen en kostwinners werd verstrekt, onvoldoende is geweest om in den winter voort durend de kachel te verwarmen. De werklooze gezinnen waren dan ook gedwongen om van de zeer bescheiden uitkeeringen, welke zij ontvingen, erin den winter brandstoffen bij te koopen. Waar den laatsten tijd de bedragen der ondersteuning zijn verlaagd en het aantal menschen, dat gedurende een lange periode aan werkloosheid is blootgesteld, toeneemt, is het gewenscht, dat het Gemeentebestuur zorgt, dat die gezinnen althans in den winter daarvoor geen zorgen meer behoeven te hebben. Nu de prijzen van de brandstoffen zijn gedaald en het aantal werkloozen, dat van dezen maatregel gebruik zal maken, iets is verminderd, bestaat er wel aan leiding om van dien halven hectoliter een geheelen hectoliter te maken. Spreker zal bij den Voorzitter een voorstel in dien zin indienen. De Voorzitter zegt van den heer van Stralen het volgend amendement te hebben ontvangen »De Raad besluit om aan de daarvoor in aanmerking komende werklooze hoofden van gezinnen en kostwinners over het door Burgemeester en Wethouders genoemd tijdvak, bons voor brandstoffen te verstrekken, recht gevende op een H.L. cokes per week." Het amendement van den heer van Stralen wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Zuibema zegt, dat het bij den Raad ingekomen adres en het voorstel, dat thans door den heer van Stralen wordt gedaan, op hem een eenigszins eigenaardigen indruk hebben gemaakt. In 4923 en 4924 is van de zijde van de S. D. A. P. bij den Raad een adres ingekomen, waarbij werd gevraagd hetgeen Burgemeester en Wethouders thans voor stellen, en nu is de volgorde omgekeerd. Burgemeester en Wethouders hebben, omdat het toekennen van die reductie op den cokesprijs gedurende de wintermaanden nu eenmaal gewoonte was geworden en zij toegaven dat het gewenscht was dat dit jaar weer te doen, dit voorstel ingediend en in plaats dat men dat nu toejuicht, wordt met den meesten spoed een adres ingediend om een hooger bod te doen. De heer Knuttel voegt spreker toe, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders het volgend jaar verder gaan, er dan een voorstel zal komen om opnieuw meer te geven. Als dat zoo is, is het wel duidelijk, dat het niet meer gaat om de brand stoffen, maar dat hier een spelletje wordt gespeeld met de menschen, die de brandstoffen noodig hebben. De heer van Stralen zegt, dat de brandstoffen belangrijk goedkooper zijn geworden. Daarmede is dus toegegeven, dat het voor de menschen heel wat gemakkelijker geworden is om zich de brandstoffen aan te schaffen. Spreker zegt niet, dat het er best af kan, maar hij wijst er alleen op, dat, toen de brandstoffen duurder waren, men een lager bod deed dan nu. De zaak is te doorzichtig. De bedoeling is alleen om Burge meester en Wethouders te overtroeven, en daarom maakt het voorstel van den heer van Stralen op spreker niet den minsten indruk. Spreker is er van overtuigd, dat, wanneer van de zijde van Burgemeester en Wethouders geen voorstel op dit stuk ge komen was, de Raad hetzelfde adres van vorige jaren zou hebben gekregen, maar nu Burgemeester en Wethouders zelf met een voorstel komen, zegt men: neen, dat mag niet goed zijn; het komt van de zijde van Burgemeester en Wet houders; wij zullen zorgen, dat er een ander, verder gaand, voorstel komt. Wat is dat voor een houding? Dat is een spel en spreker wenscht daaraan niet mede te doen. Overigens ziet spreker niet in, dat de heeren aan de over zijde zich zoo moeten opwinden. Men gevoelt blijkbaar zelf wel, dat hier iets niet in den haak is. De heer Knuttel, die zich volkomen kan aansluiten bij hetgeen de heer van Stralen heeft in het midden gebracht, wil opkomen tegen de uitlatingen van den heer Zuidema. Spreker begrijpt niet, hoe de heer Zuidema in ernst kan meenen, dat een halve hectoliter cokes per week voor een normaal gezin genoeg is. Iedereen zal moeten erkennen, dat het buitengewoon weinig is. Het betreft hier gezinnen van personen, die eigenlijk gaan behooren tot de chronisch werkloozen. Een van de vreeselijke gevolgen van de op den oorlog gevolgde crisis is wel, dat het maatschappelijk reserveleger, zooals het in de economie heet, zooveel grooter is geworden, dat een groot aantal menschen zeer weinig kans heeft om nog anders dan te hooi en te gras wat werk te krijgen. De toestand van die gezinnen wordt, ook door de verlaging van de uitkeeringen, ten gevolge van het steeds meer verwijzen van de menschen naar het Burger lijk Armbestuur, hoe langer hoe slechter. Wanneer er een kleine mogelijkheid bestaat om dien menschen eenigszins tegemoet te komen door hun aan brandstoffen te helpen en men maakt daarvan geen gebruik, dan zou dat beteekenen de hardheid zeer ver doorvoeren en geen gevoel toonen voor hetgeen in die gezinnen geleden wordt. Hetgeen tot dusver gegeven werd was niet voldoende en dat moet meer worden. Nu is het gemakkelijk, om, wanneer men pogingen doet om den toestand van de menschen, die het beslist noodig hebben, gedeeltelijk te verbeteren, dit een spel te noemen. Voor spreker is het geen spel maar een zaak van hoogen ernst. De toestand van die gezinnen is zeer ernstig en alles wat mogelijk is, hetzij het in eens gebeurt, hetzij het geleidelijk gaat, om in dien toestand eenige verlichting aan te brengen, moet men met den meesten ernst aanvatten. De heer Heemskerk, die zich grootendeels bij het betoog van den heer Zuidema kan aansluiten, wil op iets eigenaardigs wijzen, dat eigenlijk betrekkelijk in strijd is met de bedoeling van den heer van Stralen. De heer van Stralen stelt zich voor, om, nu de brandstoffen goedkooper zijn, meer brandstoffen te verstrekken. Spreker zou zeggenwanneer de brandstoffen duurder waren geworden, moest dergelijk voorstel noodzakelijk gedaan worden, want dan was het voor de menschen, die van een betrekkelijk kleine uitkeering moeten rondkomen, veel moeilijker om de brandstoffen, welke zij buiten dien halven Hectoliter noodig hadden, aan te schaffen. Spreker begrijpt dan ook niet, hoe de heer van Stralen thans, nu de brandstoffen voor een schijntje zijn te krijgen, met dat voorstel kan komen. Hij had het moeten doen in den tijd, toen de brandstoffen abnormaal duur waren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 8