MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925. 153 zouden plegen door van deze hun geboden gelegenheid gebruik te maken om hun ladingen te lossen. Dat gevaar is te geringer, als een schipper, die Zaterdagavond b.v. te 8 uur de stad nadert, uiterlijk Maandagmorgen te 6 uur moet ver trekken. Trouwens in de stukken is met geen enkel woord aangetoond, dat door inwilliging van het verzoek de fraude in de hand zou worden gewerkt. Spreker blijft zijn medeleden aanraden dit praeadvies at te stemmen. De Voorzitter meent, dat de heer Wilbrink de zaak veel te licht opvat. Het is niet aan te nemen, dat een schipper, die aan de Spanjaardsbrug aankomt en verder moet, de ge- heele vaart door Leiden zal doen alleen om een paar sigaren of een broodje te koopen. Indien dat gebeurt, zal er in de meeste gevallen iets achter zitten, zoodat bij inwilliging van het verzoek een scherpe contróle uoodig zou zijn. Spreker herinnert er aan, hoe indertijd, ook op grond van het argument dat het doen van in oopen in de stad moest worden bevorderd, door het Gemeentebestuur het ongelukkige besluit is genomen, dat aan den Heerensingel een station moest komen. De winkelstand heeft daarvan absoluut geen voor deel van en de Spoorwegmaatschappij heeft in de handen gewreven,, omdat zij anders een nieuw station had moeten maken in de plaats van het thans verouderd station van de Hollandsche Spoor. Dit is een dure les geweest, want, als dat station aan den Heerensingel er niet gekomen was, was het verkeer met de Haarlemmermeer beter geregeld geworden. Wat betreft de gelegenheid voor de schippers om Zondags te Leiden te vertoeven, dat is ongetwijfeld een kwestie van liggeld. Iedere schipper, die Leiden binnenkomt, betaalt liggeld; alleen voor de woonschepen gaat dat eerst na veer tien dagen in. De heer Wilbrink zegt 20 jaren lang havengeld te hebben betaald, nooit liggeld. Men gaat direct havengeld betalen als men Leiden binnen komt, en pas later liggeld. Hoe de Voorzitter het omgekeerde kan beweren, is spreker een raadsel. De Voorzitter antwoordt, dat het liggeld voor de woon schepen na veertien dagen ingaat, maar voor de schippers onmiddellijk. Spreker houdt staande, dat bij inwilliging van het verzoek de toestand niet verbeterd wordt en een uitgebreide controle noodig zal zijn. De Raad zal dan ook verstandig doen met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De heer Wilbrink, voor de derde maal het woord ver kregen hebbende, geeft als zijn meening te kennen, dat de vergelijking met een stationsgebouw, dat aan het een of andere einde van de stad is geplaatst, niet opgaat en dat men daaraan ook geen argument mag ontleenen tegen inwilliging van het verzoek der adresseerende vereeniging. Spreker heeft verder niet gesproken over schippers, die vanaf de Spanjaardsbrug de stad invaren, dan enkele bood schappen doen en vervolgens terugvaren, maar over door varende schippers; over schippers, die komen van de Spanjaards brug en zich begeven naar Katwijk, Wassenaar of Haagsche Schouw, die daartoe de stad moeten doorvaren en dieeenige uren in de stad willen blijven om inkoopen te doen. Spreker ziet daarin een voordeel voor de winkeliers en dus een belang voor Leiden. Het gaat niet aan om te zeggen: denkt ge, dat de schippers naar Leiden komen om eenige boodschappen te doen? Dat is de zaak onzuiver stellen. De Voorzitter blijft met den heer Wilbrink van meening verschillen. Een schipper, die hier komt lossen en laden, zal hier ook inkoopen doen, maar het lijkt ondenkbaar, dat een schipper onnoodig de geheele stad zou doorvaren alleen om gedurende eenige uren inkoopen te doen. De bevolking zou daarvan weinig nut hebben en het zou de gemeente nood zaken tot een uitgebreide controle. De conclusie sub a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 21 tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heer van Stralen, mevrouw Dietrich de Rooy, de heeren Verwey, van der Reyden, Sijtsma, Splinter, Baart, Huurman, van Eek, Heemskerk, Zuidema, Oostdam, Witmans, Bergers, Eikerbout, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, mevrouw van Itallievan Embden en de heer van Hamel. Tegen stemmende heeren Dubbeldeman, van Rosmalen, Eerdmans, Wilmer, Knuttel, Spendel, Wilbrink, Deumer en Coster. (De heeren Schüller, Kooistra en Groeneveld hadden tijdens deze stemming de vergadering tijdelijk verlaten.) XXI. Voorstel tot beschikbaarstelling van een bijdrage in de kosten van herstelling van het Leidsche glasraam in de St. Janskerk te Gouda. (Zie Ing. St. No. 231.) De heer van Eck zal zijn stem aan het voorstel van Burge meester en Wethouders geven, maar wenscht iets over de motiveering van het praeadvies te zeggen. Burgemeester en Wethouders meenen, dat die ƒ1000.ten behoeve van het herstellen van dat glasraam moet worden toegestaan, in de eerste plaats uit historische overwegingen. Dat is volkomen juist, maar dan zegt het College verder: »en vooral ook om de eer van onze stad te handhaven." Die uitdrukking zou spreker niet gaarne voor zijn rekening nemen, want z. i. is de eer van Leiden niet gemoeid met geven van geld voor het herstellen van een glasraam. Die eer moet men veel meer zoeken b.v. in de zorg voor een goede volkshuisvesting, goede werkloozenzorg en voor behoorlijk onderwijs. Men zou met die 1000.op andere wijze de eer van Leiden kunnen redden, maar het doel is spreker op zich zelf wel sympathiek en daarom zal hij vóór het praeadvies stemmen. De heer Knuttel acht het zeer noodig en nuttig, dat dat glasraam in die kerk te Gouda wordt hersteld, maar z. i. is het twijfelachtig, of het op den weg van de gemeente Leiden ligt daaraan een bijdrage te geven. Voor die historische over wegingen gevoelt hij weinig, omdat de verhouding tusschen de steden, welke in den tijd, toen dat glasraam werd ge schonken, kleine, op zich zelf staande republiekjes waren, maar thans deel uitmaken van één economisch geheel, een geheel andere is geworden; doch gezien het kleine bedrag, waarover het loopt, zal hij, waar naar zijn meening gelden voor het eene doel niet in mindering hoeven te komen van die voor een ander, niet tegenstemmen, al wil hij niet nalaten te wijzen op de tegenstelling tusschen de royaliteit van Burgemeester en Wethouders voor iets, dat vrij ver van Leiden verwijderd ligt, en de groote zuinigheid op het gebied van het onderwijs, waar niet grootere bedragen dan het hier gevraagde^ b.v. voor schoolreisjes, niet worden toegestaan, omdat, zooals het heet, de gemeentefinanciën dat niet toelaten. De Voorzitter zegt, dat de heer Knuttel er terecht aan herinnerd heeft, dat drie eeuwen geleden de steden vrijwel souverein en als het ware kleine republieken waren. In dien tijd is, omdat de St. Janskerk te Gouda een nationaal monu ment was, door verschillende steden, zooals Amsterdam, Rot terdam en Leiden, aan die kerk een glasraam geschonken, en waar nu het instand blijven van dat monument een kwestie van nationale eer is, vraagt men aan de steden, die indertijd zoo'n raam cadeau hebben gedaan, een bijdrage in de kosten van herstel dier ramen, welke in een toestand van verval verkeeren. Rotterdam heeft dat verzoek reeds ingewilligd. Zoo is men ook bij spreker gekomen, maar deze heeft aan vankelijk een afwijzende houding aangenomen en gezegd, dat hij met een dergelijk voorstel niet bij den Gemeenteraad durfde komen, dat hij een dergelijken last niet op de schouders van de ingezetenen kon leggen en dat de kunstliefhebbers, die er een eer voor de stad in zagen, eerst maar eens moesten laten zien, waartoe zij zeiven in staat waren. De heer van Eck zegtde eer van Leiden is bij andere zaken betrokken, maar zoodoende kan men wel aan den gang blijven. Wil men dit voorstel bestrijden, dan moet men zeggen: hierbij is de eer van Leiden niet betrokken. Het gaat toch niet aan om bij elk onderwerp weder andere dingen er bij te halen. Wat de heer Knuttel zegt, begrijpt spreker moeilijker, vooral nu hij zegtvroeger waren de steden hier te lande afzon derlijke republiekjes, De heer Knuttel heeft altijd te kennen gegeven, dat hij weinig geeft om de nationale saamhoorigheid; Leiden moet zelf zijn potje koken; de gemeenten moeten zelf souverein zijn en zich zoo min mogelijk door de Regeering in de door haar gewenschte richting laten dringen. Dit argument is dus van den kant van den heer Knuttel geheel onbegrijpelijk. Rotterdam heeft het Rotterdamsche raam in de Goudsche kerk doen herstellen op kosten van de gemeente; te Amster dam zijn voor gelijk doel de gelden door de burgerij samen gebracht. Te Leiden hebben particulieren een groot bedrag bijeengebracht, en nu wordt verder van de gemeente een klein bedrag gevraagd, om daarmede te toonen de goedwil lendheid van de burgerij in haar geheel. Het verzoek is zeer bescheiden en de eer van de gemeente Leiden is daarbij [be trokken. Ook bij andere zaken kan de eer van de gemeente betrokken zijn, maar dat is nu niet aan de orde. Leiden is hierbij nog in een ander opzicht betrokken. Het Leidsche glasraam in de kerk te Gouda is bewerkt naar een ontwerp van den bekenden Leidschen burgemeester en schilder Swanenburg, naar wiens ontwerp ook vervaardigd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 7