152
MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925.
De bedoeling is, dat het liggeld direct wordt geïnd, behalve
voor de woonschepen, voor welke dat eerst na veertien dagen
gebeurt. Dat is altijd zoo geweest en blijft nu zoo.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Het gewijzigd artikel I en artikel II worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
XX. Voorstel:
a. om afwijzend te beschikken op het adres der schippers-
vereeniging »Schuttevaêr", in zake wijziging van de ver
ordening regelende de heffing van Havengeld;
b. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging
van de verordening van 27 Augustus 1923 (Gem.blad
No. 30), regelende de heffing van eene belasting onder
den naam van »Havengeld" in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. Nis. 236 en 237).
De Voorzitter stelt eerst de conclusie sub b van het voor
stel aan de orde.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen I, II en III worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheèle verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming wordt vastgesteld.
Aan de orde is thans de conclusie sub a van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders.
De heer Wilbrink heeft met instemming kennis genomen
van de nieuwe regeling van het havengeld, maar het spijt
hem, dat Burgemeester en Wethouders geen termen hebben
kunnen vinden om in te gaan op het verzoek van de schippers-
vereeniging »Schuttevaêr". Bestond er bij inwilliging van dat
verzoek gevaar voor het schaden van directe gemeente
belangen, dan zou hij er niet over spreken, maar de aan
wezigheid van dat gevaar is noch in het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders noch in de stukken, welke in
de Leeskamer lagen, aangetoond.
Immers, het gaat hier niet alleen om de belangen van
schippers, die Leiden passeeren, met wier belangen het
gemeentebestuur van Leiden toch ook wel rekening mag
houden, al zijn zij niet hier woonachtig, maar ook om belangen
van inwoners van Leiden.
Vóórdat men hier kreeg de nieuwe indeeling van het
havengebied, vóórdat de groote doorvaart buiten de stad
werd verlegd, was er ten allen tijde gelegenheid voor de
schippers, die de stad passeerden, om eenige uren in de
stad te vertoeven ten einde daar hunne inkoopen te doen.
Daarvan werd gaarne gebruik gemaakt, omdat de schippers
hier concurreerend bediend werden. Toen echter de groote
doorvaart naar buiten de stad werd verlegd, heeft men deze
milde bepaling voor de doorvarende schippers afgeschaft.
De Directeur van den Havendienst zegt in zijn advies,
dat men bij het verzoek van »Schuttevaêr" voor allerlei
moeilijkheden zal komen te staan, maar niet één moeilijkheid
wordt medegedeeld. Men moet er dus geheel naar gissen.
Dat dit verzoek gedaan is speciaal met de bedoeling om
fraude te kunnen plegen, kan spreker niet aannemen. Het
adres is onderteekend door den heer Smeenge, lid van de
Eerste Kamer, voorzitter van »Schuttevaêr", een te hoog staand
persoon dan dat men in deze aan fraude zou mogen denken.
Tal van schippers varen ook nu nog de stad door naar
plaatsen bewesten Leiden, die niet zoo geschikt zijn voor het
doen van inkoopen als Leiden. Het is dus alleszins begrijpelijk,
dat dit verzoek gedaan is.
Verder is ook verzocht, dat vrijstelling van havengeld wordt
verleend aan schippers, die te Leiden den Zaterdagavond en
den Zondag doorbrengen.
De Directeur van den Havendienst zegt, dat het tegen
woordig gemakkelijker is voor de schippers, omdat zij nu
alleen buiten het havengebied behoeven te blijven; maar aan
de zijde van de Zijlpoort en den Lagen Rijndijk is geen of
bijna geen gelegenheid om te meeren, terwijl men daar ook
niet van boord kan gaan, omdat men dan aan afgesloten
particuliere terreinen ligt of aan alle zijden door het water
afgesloten, en aan de westzijde strekt het havengebied
zich uit tot aan de Vink. Als de schippers daar den
Zondag moeten doorbrengen, dan zijn ze zoover verwijderd
van de verschillende gelegenheden, waarvan zij op Zondag
gebruik willen maken, dat men toch niet kan zeggen,
dat het zoo gemakkelijk gaat. Gelukkig zijn er ook onder
de schippers menschen, die meenen, dat aan boord onvol
doende in hun geestelijke behoeften kan worden voor
zien en daarom een gelegenheid daartoe aan den wal
zoeken. Anderzijds zijn er ook schippers, die daaraan geen
behoefte hebben, maar het cultureele leven, dat de stad
biedt, gaarne willen medeleven. Indien nu de Raad die
schippers indirect daarin zou tegenwerken door hen te bemoei
lijken bij hun pogen om zooveel mogelijk in de gemeenschap
mede te leven dan zou spreker dat betreuren, en hij hoopt
dan ook, dat de Raad dit deel van het praeadvies van Burge
meester en Wethouders zal verwerpen, opdat er een regeling
totstandkome, waardoor aan de geopperde bezwaren en aan
de wenschen van de schippers zal worden tegemoet gekomen.
De heer Wilmer zegt, dat bij hem de vraag is gerezen,
hoe deze zaak in Rotterdam, Amsterdam en den Haag is
geregeld. Bestaat daar een soortgelijke regeling, dan is het
niets bijzonders, dat diezelfde regeling te Leiden wordt inge
voerd, want dan zijn de schippers er aan gewoon. Hij zou
alleen dan tegen de Leidsche regeling bezwaar hebben, indien
die, vergeleken met de elders bestaande regelingen, buiten
gewoon streng was.
De heer Eerdmans herinnert zich nog den tijd van vóór
1894, toen de doorgraving, waarbij de groote Ha'venbrug is
totstandgekomen, nog niet had plaats gehad. Toen was het
voor de schippers mogelijk om te Leiden bepaalde inkoopen
te doen en de doorgraving werd ook aanbevolen met het
oog op het winkelbelang, maar, toen voor die doorgraving
geld was uitgegeven ook de provincie heeft er aan betaald
is het resultaat geweest, dat merr door het havengeld het
verblijf van de schippers in de gemeente bemoeilijkte. Spreker
gevoelt veel voor het betoog van den heer Wilbrink, dat in
de bevordering van het winkelbelang een goed argument
is gelegen om de schippers zooveel mogelijk gelegenheid te
geven goederen in te slaan. Inwilliging van dit verzoek zou
beteekenen het herstellen van den toestand van vóór 1894.
De heer Sanders zegt, dat de heer Wilbrink blijkbaar
bezwaar heeft tegen het betalen van liggeld.
De heer Wilbrink voegt spreker toe, dat het gaat over het
praeadvies op het verzoek van »Schuttevaêr", niet over het
liggeld, maar, wanneer de schippers zich te Leiden ophouden,
waartoe de heer Wilbrink hun de gelegenheid wil geven,
moeten zij liggeld betalen.
De heer Wilbrink: Havengeld!
De heer Sanders wijst er op, dat, hoe dit zij, er overigens
groot bezwaar bestaat om aan het verlangen van den heer
Wilbrink te voldoen. Vroeger bestond dergelijke vrijstelling,
maar het gevolg daarvan was zeer groote fraude en dat is
ook de reden geweest, waarom aan die vrijstelling een eind
gemaakt is. Wanneer de heer Wilbrink zijn zin kreeg, dan
zou men dienzelfden toestand terugkrijgen en het zou dan
noodig zijn, dat een scherpe controle werd uitgeoefend, het
geen groote kosten zou medebrengen.
Verder gelooft spreker niet zoozeer aan de voordeelen, welke
dergelijke vrijstelling voor de winkeliers te Leiden zou mede
brengen. Spreker kan zich moeilijk voorstellen, dat een schipper,
die van plan is om hier door te varen, niet voldoende proviand
voor zijne geheele reis zou medenemen. Die schippers zullen
niet zoo groote behoefte hebben om hier inkoopen te doen.
Ook het bezwaar, dat de schippers, die des Zondags buiten
het havengebied zouden moeten blijven, daardoor verhinderd
zouden worden om hunne godsdienstplichten waar te nemen,
acht spreker niet gegrond. Daartoe zal voor de schippers
toch altijd wel gelegenheid zijn. Bij de Vink bijvoorbeeld
wonen zooveel menschen, die in de zelfde omstandigheden
verkeeren, dat men voor hetgeen de heer Wilbrink op dit
stuk aanvoert niet zoo bevreesd behoeft te zijn.
De heer Wilbrink verklaart nooit iets gehoord te hebben
van fraude, welke vroeger gepleegd zou zijn, toen de door
hem bedoelde vrijstelling van havengeld werd verleend aan
doorvarende schippers. Hij kan zich ook moeilijk indenken,
dat er fraude gepleegd kan worden. Als een schipper met
zijn schip de gemeente binnenkomt, dan is het toch niet zoo,
dat hij even een vrachtje op den nek neemt en dat ergens
gaat bezorgen
Inderdaad was vroeger de contróle bezwaarlijker, want
toen had men niet alleen vanaf de Schrijversbrug tot aan
de Blauwpoortsbrug een vrije doorvaart, maar ook vanaf de
Hoogewoerdspoort naar de Blauwpoortsbrug, en was er aan
laatstgenoemde brug geen contróle om de kaarten in te
nemen; maar die toestand is nu geheel anders. Het gaat
thans alleen om het traject van de Schrijversbrug naar de
Beestenmarkt, een korte afstand, waar geregeld elk kwartier
van den dag contróle door de brugwachters plaats heeft.
Nu lijkt het spreker ondenkbaar, dat de schippers fraude