170
noch van de schriftelijke en mondelinge vertoogen door
onzen Voorzitter gehouden; wij meenen ten deze te kunnen
volstaan met eene verwijzing naar de in de Leeskamer ter
Uwer inzage liggende stukken en dit te eer, nu uit die
stukken blijkt, dat de zaak ten slotte tot een goed einde
is gebracht.
Het Rijk verklaart zich thans bereid (zie de missives van
5 Augustus en 14 October 1925) de hem toebehoorende
helft der sloot vóór het Militair Hospitaal aan de gemeente
in eigendom af te staan tegen betaling van een som van
10.en onder eenige voorwaarden, waartegen dezerzijds
geen bezwaar bestaat.
Eveneens is het Rijk geneden den voortuin van het Militair
Hospitaal aan onze gemeente tot wederopzeggens in gebruik
te geven, ten einde tot wandelpark te worden ingericht,
zulks tegen betaling van eene jaarlijksche recognitie ad/100.
en onder voorwaarde, dat rond de in den voortuin staande
portierswoning met bijbehoorend tuintje een eenvoudig hek
wordt geplaatst, terwijl ter weerszijden van het Hoofd
gebouw ter afscheiding van het achterterrein een tweetal
eenvoudige hekken dient te worden gemaakt. Het onderhoud
van het wandelpark komt uit den aard der zaak voor
rekening van de gemeente.
Indien Uwe Vergadering met ons van oordeel is, dat de
voorwaarden aan dezen koop en deze ingebruikgeving ver
bonden, aannemelijk zijn, kan tot de voorgenomen ver
betering van het gedeelte van den Morschweg gelegen tusschen
de Paul Krugerstraat en de Morschpoortbrug, alsmede tot
de inrichting van het wandelpark worden overgegaan.
De kosten, verbonden aan de demping van de sloot langs
den Morschweg en van een gedeelte van de sloot langs
den Morschsingel, die van straatverbreeding, van inrichting
van het wandelpark, van het plaatsen der hekken enz.,
worden door den Dirtecteur der Gemeentewerken geraamd
op 14550.terwijl de jaarlijksche kosten van onderhoud
van het park naar de meenin<r van de Commissie van
Fabricage kunnen worden bepaald op 400.verhoogd met
het bedrag der jaarlijksche recognitie ad ƒ100.
Onder mededeeling dat de Commissie van Fabricage zich
eenstemmig met het verbreedingsvoorstel kan vereenigen,
terwijl hare meerderheid ook met de inrichting van het
wandelpark instemt, geven wij Uwe Vergadering alsnu in
overweging
a. te besluiten tot den aankoop van de Noordelijke helft
der sloot, loopende langs het terrein van het Militair Hos
pitaal aan den Morschweg, tegen betaling van een koopsom
van 10.
b. ons college te machtigen met den Staat der Nederlanden
een overeenkomst aan te gaan betreffende de in gebruik
geving aan de gemeente van den voortuin van het sub a
genoemd hospitaal, ten einde tot wandelpark te worden
ingericht, zulks tegen betaling van eene jaarlijksche recognitie
van 100.onder de door het Rijk gestelde voorwaarden
c. een bedrag van 14550.beschikbaar te stellen ten
behoeve van de kosten van verbetering van het gedeelte van
den Morschweg gelegen tusschen de Paul Krugerstraat en
de Morschpoortbrug en die van aanleg van een wandelpark
in den voortuin van het Militair Hospitaal.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 251. Leiden, 20 October 1925.
Zooals U bekend is, werd in Uwe Vergadering van 20
Februari 1919, overeenkomstig ons voorstel van 10 Februari
1919 (Ingek. Stukken No. 40) besloten, dat de gemeente
over de volksbewassching haar bemoeienis zou uitstrekken
en wel bij wijze van proef door oprichting van een gemeen
telijk waschbureau.
De motieven, welke leidden tot de oprichting van het
bureau, waren voornamelijk de schaarschte en duurte van
waschmiddelen en brandstoffen en het groote inconvenient,
dat de behandeling van de wasch in huis voor de volks
klasse meebracht.
Zooals terecht bij de behandeling in den Raad werd opge
merkt, moest in het optreden van de gemeente slechts
worden gezien het verleenen van hulp aan het particulier
initiatief, dat niet in staat bleek de menschen bij elkaar te
brengen, om hen coöperatief de wasch te doen behandelen.
Een en auder vindt bevestiging in de wijze, waarop de
exploitatie van het bedrijf werd ingericht.
Immers het waschbureau treedt niet op als wasscherij,
doch is slechts tusschenpersoon tusschen de bevolking en de
bleekers-patroons. Bij het waschbureau wordt de vuile wasch
door de klanten gebracht, of doen deze die bezorgen; ver
volgens wordt de wasch door het bureau na telling en weging
aan de patroons afgegeven en na wassching weder ingenomen
om, na te zijn gecontroleerd, te worden teruggegeven. Een
ruimere economische beteekenis heeft het bureau dus niet.
Inmiddels heeft de gestie van het waschbureau herhaal
delijk een punt van bespreking uitgemaakt bij de behande
ling in de laatste jaren van de gemeente-begrooting.
Zoo werd in de raadsvergadering van 20 December 1920
om praeadvies in handen van ons College gesteld een motie
van den heer Eerdmans, luidende:
„De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit prae
advies uit te brengen over de vraag, of het gemeentelijk
„waschbureau in den tegenwoordigen vorm moet worden
„bestendigd, en tevens over de vraag, of van gemeentewege
„op andere wijze in de bewasschiug der burgerij kan worden
„voorzien."
Dat omtrent deze motie niet eerder een praeadvies ver
scheen, is te wijten aan de omstandigheid, dat een juist
oordeel omtrent de toekomst van het bedrijf nog steeds
ontbrak. Zelfs nu valt niet met eenige zekerheid te zeggen,
of op den duur de exploitatie noodig en mogelijk zal blijken.
Zoolang toch een bedrijf geen monopolistisch karakter draagt,
dient rekening te worden gehouden met tal van factoren,
welke te voren niet nauwkeurig zijn vast te stellen.
Het gebruik, dat van het bureau thans wordt gem.aakt,
wettigt de conclusie, dat het waschbureau in een behoefte
voorziet. De omzet bedroeg toch in 1920: 176111 K.G.; in
1921: 195988 K.G.; in 1922: 204157; in 1923: 176269 K.G.;
in 1924: 158717 K.G. De daling in den omzet in 1923 en
1924 houdt verband met een bezuiniging in de gezinnen en
is mede een gevolg van de werkloosheid.
Uit den grooten omzet valt echter niet zonder meer af te
leiden, dat ook op den duur het waschbureau voldoende
reden van bestaan zal hebben.
Een besluit, om thans over te gaan tot opheffing van het
bureau, zou te betreuren zijn. Het bureau treedt prijsregelend
op en eischt van de gemeente geen financieele offers. Immers
de laatste jaren sloot de exploitatie met een batig saldo en
wel: in 1921 van 1411.in 1922 van 928.07; in 1923
van 1507.14 en in 1924 van 2044.33.
Ten aanzien van de vraag, of van gemeentewege op andere
wijze in de bewassching der burgerij kan worden voorzien
valt te onderscheiden:
a. het exploiteeren van een gemeentelijke waschinrichting,
waarin als zelfstandig bedrijf de geheele behandeling der
wasch plaats heeft;
b. het inrichten van waschhuizen, waar voor de arbeiders
vrouwen gelegenheid bestaat haar wasch zelf te behandelen.
Tegen beide systemen geldt, principieele bedenkingen
daargelaten, als voornaamste bezwaar de zeer aanzienlijke
uitgaven, welke de op- en inrichting zouden meebrengen
en het groote risico, dat zou worden geloopen, zonder de
zekerheid, dat een dergelijke proef zou slagen.
Een besluit tot op- en inrichting van een gemeentelijke
waschinrichting of van waschhuizen zouden wij, alleen al
met het oog op de gemeentelijke financiën, in strijd achten
met het belang van de gemeente.
Op grond van een en ander is ons College van oordeel,
dat bestendiging van het waschbureau in zijn tegenwoordigen
vorm gewenscht is, d. w. z. dat het waschbureau als „tijde
lijke" instelling blijft behouden, zoodat, mocht te eeniger tijd
blijken, dat het waschbureau niet meer in die mate in de
behoefte van de burgerij voorziet of voor de gemeente
financieele nadeelen mocht medebrengen, een nadere beslis
sing zal kunnen worden genomen.
Wordt dienovereenkomstig besloten, dan moet worden
overgegaan tot vaststelling van een verordening, waardoor
een administratieve en financieele regeling wordt verkregen,
welke meer in overeenstemming is met de voorschriften
van Gedeputeerde Staten en de bepalingen der Gemeentewet.
Een dergelijke verordening is hieronder in concept afgedrukt.
De bepalingen zijn alle zoo eenvoudig en duidelijk, dat wij
ons van een verdere toelichting meenen te kunnen onthouden.
Wij geven U alsnu in overweging
a. te besluiten het Gemeentelijk Waschbureau in zijn
tegenwoordigen (tijdelijken) vorm te bestendigen
b. over te gaan tot vaststelling van de hierachter afge
drukte Verordening betreffende het tijdelijk Gemeentelijk
Waschbureau
c. de motie van den heer Eerdmans hiermede als afge
daan te beschouwen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
VERORDENING
betreffende bet tijdelijk Gemeentelijk Waschbureau.
Artikel 1.
Het tijdelijk Gemeentelijk Waschbureau wordt beheerd
door Burgemeester en Wethouders.