GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
165
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 239. Leiden, 28 September 1925.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat zij geen bezwaren heeft tegen de door Burge
meester en Wethouders voorgestelde begrootingswijzigingen,
in zake hun voorstellen:
a. tot overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente
van een gedeelte sloot achter de huizen aan de Noordzijde
van de Oosterdwarsstraat, Sectie K, N>s 965 tot en met 971, ged.
b. tot het verleenen van medewerking aan het bestuur der
Gereformeerde Schoolvereeniging, voor de aanschaffing van
schoolmeubelen en van toestellen voor het onderwijs in
lichamelijke oefening ten behoeve van de school aan de
Lusthoflaan en
tot het verleenen van medewerking aan het Bestuur der
R. K. Par. Jongensscholen onder R. K. Par. Kerkbestuur,
voor de aanschaffing van leer- en hulpmiddelen ten behoeve
van de inrichting van het gymnastieklokaal der school aan
het Rapenburg No. 48;
c. tot beschikbaarstelling van een bijdrage in de kosten
van herstelling van het Leidsche glasraam in de St. Jans-
kerk te Gouda.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 240. Leiden, 15 October 1925.
Het College van Regenten van het Heilige Geest- of Arme
Wees- en Kinderhuis heeft de eer de volgende aanbeveling
in te dienen ter vervulling van de bestaande vacature onder
de Regentessen:
1. Mevr. A. C. MONTAGNEvan der Lee
2. Mej. J. C. VAN MANEN.
Het College teekent hierbij aan, dat nu blijkens hiernevens
weder teruggaande bijlage de redenen vervallen zijn, die
Mevr. Montagne hebben genoopt haar ontslag te vragen,
'een weder zitting nemen dezer Regentes met groote inge
nomenheid zou worden tegemoet gezien.
Uit naam van Regenten voornoemd,
A. Beets, Voorzitter.
N. J. Krom, Secretaris.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Aan Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende A. C. van der Lee, weduwe Dr. P. J.
Montagne wendt zich tot Uwen Raad met het beleefd
verzoek het haar bij Raadsbesluit van 29 Juni 1925 verleende
ontslag als Regentes van het H. G. of Arme Wees- en
Kinderhuis wel te willen intrekken, aangezien de redenen,
die haar tot hare ontslagaanvrage noopten, zijn vervallen.
Hoogachtend
A. C. Montagnevan der Lee.
Leiden, 17 Sept. 1925.
N°. 241. Leiden, 15 October 1925.
Ingevolge artikel 6 der voorwaarden, waaronder Gedepu
teerde Staten aan onze gemeente vergunning hebben verleend
voor den aanleg en de exploitatie van een hoogspanningslijn,
uitgaande van de te plaatsen hoogspanningsaftakkast van
den Weipoortschen weg bij het Kerkpad tot aan het te
bouwen hoogspanningsstation aan den Gelderwoudschen weg,
ten behoeve van de levering van electriciteit in de gemeente
Zoeterwoude, wordt de vergunning geacht niet gegeven te
zijn, indien niet binnen drie maanden na de dagteekening
van het besluit van Gedeputeerde Staten door Uwe Ver
gadering eene verklaring is ingezonden, houdende dat de
Raad der gemeente Leiden de vergunning onder de daarbij
gestelde voorwaarden aanvaardt.
Aangezien o. i. tegen die aanvaarding geen bezwaar bestaat,
geven wij U in overweging tot het inzenden van die ver
klaring te besluiten.
De betreffende vergunning gelieve U in de Leeskamer aan
te treffen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 242. Leiden, 15 October 1925.
Zooals Uwe Vergadering bekend is, zijn in de afgeloopen
jaren hier vele woningcomplexen tot stand gekomen en is
thans bovendien de bouw van een belangrijk aantal woningen
in uitvoering en in voorbereiding.
Niettemin blijven sommige vereenigingen, met een beroep
op het groote aantal leden dat nog niet een woning kon
worden verstrekt, aandringen op de stichting van meerdere
woningen, doch wij achten dat aan het ledental ontleende
argument al zeer weinig afdoende. Dit neemt intusschen
niet weg, dat wij in den laatsten tijd meer bepaaldelijk voor
de vraag geplaatst worden, of alhier nog een zoodanig
woningtekort bestaat, dat verdere aanbouw met kapitaal
verstrekking door de overheid vereischt wordt, en zoo ja,
aan welke soort woningen het meest behoefte is. Die vraag
kunnen wij thans niet met voldoende zekerheid beant
woorden, in verband waarmede wij het noodzakelijk achten
van gemeentewege een woning- en gezinstelling te doen
houden. De uitkomsten van de in 1919 gehouden rijks
woningtelling kunnen niet meer als een betrouwbare maat
staf voor de berekening van den stand op dit oogenblik
worden aanvaard, omdat juist na die telling de woning
voorraad te dezer stede door den bouw vanwege de veree
nigingen en de gemeente zoozeer is toegenomen, dat de
toestanden op woninggebied belangrijk moeten zijn gewijzigd.
Ons College zal daarom alleen vrijheid kunnen vinden de
totstandkoming van nieuwe bouwplannen, buiten die, waar
voor wij reeds onze medewerking hebben toegezegd, te
bevorderen indien het in te stellen onderzoek naar de
woningbehoefte in deze gemeente de noodzakelijkheid van
verderen bouw van arbeiderswoningen heeft aangetoond
en niet de verwachting mag worden gekoesterddat
hierin van particuliere zijde zal worden voorzien. Dit stand
punt moeten wij derhalve ook innemen tegenover het door
de vereeniging „de Eendracht" tot Uwe Vergadering ge
richte verzoek om den financiëelen steun der gemeente te
verleenen voor den bouw van 134 woningen en 3 winkels
op een terrein aan de Driftstraat, benoorden den Lagen
Rijndijk. Naar onze meening kan op dat verzoek geen
beslissing worden genomen dan na de te houden woning
telling, daargelaten nog de vraag of het plan, zooals het
daar ligt, voor uitvoering vatbaar is. Er bestond voor ons
College uiteraard geen aanleiding dit laatste thans reeds te
onderzoeken.
Afgezien van de verdere voordeelen, die het houden van
een woningtelling kan bieden, is derhalve het doel daarvan
in de voornaamste plaats, om de onzekerheid ten opzichte
van het al of niet noodzakelijke van verdere maatregelen
weg te nemen, opdat worde voorkomen, eenerzijds dat door
onnoodigen woningbouw kapitaalverspilling plaats vindt,
anderzijds dat bij het ten onrechte zich terugtrekken van
de overheid de belangen van de volkshuisvesting ernstig
worden geschaad. De kosten, die het houden van eene telling
medebrengt, wegen ruimschoots op tegen de schadelijke
gevolgen die in de beide genoemde gevallen zouden worden
ondervonden.
Vermits ook het Rijk bij deze aangelegenheid belang
heeft, hebben wij den Minister van Arbeid, Handel en
Nijverheid, nu art. 13 der Woningwet daarop uitzicht opent,
verzocht in de kosten, welke blijkens het rapport van den
Directeur van Bouw- en Woningtoezicht worden geraamd
op 3000.een bijdrage te verleenen. De Minister deelde
ons in antwoord daarop mede, dat de mogelijkheid van
het verkrijgen van een bijdrage uit 's Rijks kas vrijwel uitge
sloten moest worden geacht. Een geheel afwijzende be
schikking werd intusschen nog niet genomen. Met den
Minister wordt terzake nog nader overleg gepleegd.
Wij achten het houden van een woning- en gezinstelling
voor onze gemeente echter wel van zoodanig gewicht, dat
zij niet afhankelijk mag worden gesteld van de ontvangst
van een subsidie. In verband hiermede zagen wij geen reden
met het doen van dit voorstel te wachten tot 's Ministers
definitieve beslissing zou zijn ontvangen, aangezien wij,
gelijk gezegd, de woningtelling ook wenschen te doen houden,
indien onverhoopt het rijk niet bereid mocht wezen een
tegemoetkoming te verleenen.
Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende
stukken, geven wij Uwe Vergadering mitsdien, in overeen
stemming met het advies van de Commissie van Fabricage,
in overweging