166 MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925. zaak een weloverwogen advies zou uitbrengen, dit niet is geschied en aan Burgemeester en Wethouders slechts een overzicht is verstrekt van de gevoerde besprekingen. Spreker had gaarne gezien, dat de commissie had uitgemaakt, welke beslissing haars inziens moest worden genomen. Zooals hij gehoord heeft, kon er niet worden gestemd, omdat het vereischte aantal leden niet aanwezig was, en nu begrijpt hij niet, waarom niet in de volgende vergadering der commissie een beslissing is genomen, zooals dat in zoo'n geval gebruikelijk is. Het is voor hem een bewijs, dat met deze zaak een onverantwoordelijke haast is gemaakt. De heer Sanders sluit zich volkomen aan bij hetgeen door den heer Oostdam ter bestrijding van de motie van den heer Eikerbout is aangevoerd. Het instellen van een dergelijke commissie is voor spreker absoluut onaannemelijk. De Com missie van Advies voor Sociale Zaken zal ten slotte hebben te adviseeren over de al dan niet uitsluiting van den steun in geval van weigering om aan den cursus deel te nemen, waaruit volgt, dat ieder geval afzonderlijk kan worden bekeken, ook in verband met eventueele bijzondere omstandigheden, zooals de heer Knuttel die heeft genoemd, bijvoorbeeld huishoudelijke omstandigheden of het feit, dat iemand overdag zwaren en afmattenden arbeid heeft verricht. Spreker moet ten slotte ten ernstigste protesteeren tegen de uitlating van den heer Baart, alsof de verschillende onder werpen, welke in de sub-commissie en in de commissie aan de orde komen, niet met den noodigen ernst en niet objectief behandeld zouden worden, en alsof elk voorstel, door den heer Baart gedaan, a priori zou zijn verworpen. Spreker tart den heer Baart om dat waar te maken en om te ont kennen, dat verschillende voorstellen van den heer Baart door de commisiën zijn aanvaard. Wat betreft de vraag van den heer van Stralen, waarom geen advies uitgebracht is, kan spreker antwoorden, dat juist de laatste com missie-vergadering niet voltallig was en dien tengevolge daar'geen stemming kon plaats hebben. Spreker kan echter de verzekering geven, dat het verslag, hetwelk aan Burgemeester en Wethouders is uitgebracht omtrent het ter zake in de commissie verhandelde, volkomen weergeeft hetgeen daar gezegd is. Dat het thans reeds in den Raad is gekomen, vindt zijn oorzaak hierin, dat, wanneer deze cursussen in het leven geroepen worden, het zaak is om daarmede spoedig te beginnen. Het zijn wintercursussen en men moet den geheelen winter daarvan profiteeren. Dat deze cursussen geen dagcursussen zijn, ligt eenvoudig hieraan, dat aan de Ambachtsschool de gelegenheid ontbreekt om overdag een cursus te houden. Spreker kan echter de ver zekering geven, dat bij hem plannen in voorbereiding zijn om, wanneer de cursussen slagen, ze zoo mogelijk uit te breiden tot dagcursussen. De heer Baart vraagt het woord. De Voorzitter moet bezwaar maken om den heer Baart het woord te verleenen, aangezien zoo pas besloten is, dat, nadat de heeren Eikerbout, van Stralen en Sanders gesproken zouden hebben, de beraadslaging zou gesloten worden. De heer van Eck zegt, dat de heer Baart door den Wet houder getart is geworden. Men heeft hier te doen met een persoonlijk feit en dat moet tot klaarheid komen. Dan had de Wethouder zich niet in dien zin moeten uitlaten. De Voorzitter zegt, in verband met een interruptie, dat er niets besloten is in zake sluiting van de beraadslaging, dat dit niet geheel overeenkomstig de goede trouw is. Spreker heeft gezegdlaten wij geen tijd verspillen met te stemmen over het voorstel van den heer Huurman tot sluiting van de beraadslaging, maar laten wij doen alsof het is aan genomen, zoodat alleen nog het woord zullen voeren de heeren van Stralen, Eikerbout en Sanders, waarna de beraadslaging zal gesloten worden. Daarmede heeft de Raad zich vereenigd. De heer van Eck doet opmerken, dat de heer Sanders dat niet had mogen zeggen, indien hij wist, dat de heer Baart niet meer mocht spreken. De Voorzitter zal door den Raad laten uitmaken, of de heer Baart, alvorens er gestemd wordt, in afwijking van het Reglement van Orde, nog het woord zal mogen voeren voor een persoonlijk feit. De heer Baart zegt niet bij wijze van gunst het woord te willen krijgen. Hij meent daarop recht te hebben. De Voorzitter ontkent dit laatste. Allen, ook spreker, zijn onderworpen aan het Reglement van Orde. De beer van Eck doet opmerken, dat de Voorzitter den Wethouder, die den heer Baart heeft getart, dan tot de orde had moeten roepen. De Voorzitter antwoordt, dat hij even goed kan zeggen, dat de heer Baart den Wethouder heeft getart. De heer Baart zegt alleen beweerd te hebben, dat de vertegenwoordigers der vakcentralen in de commissie altijd in de minderheid zijn. De Voorzitter zegt in stemming te zullen brengen de vraag, of de heer Baart, ofschoon besloten is de beraadslaging te sluiten, nog het woord kan krijgen voor een persoonlijk feit. Deze vraag wordt in stemming gebracht en met 16 tegen 10 stemmen in bevestigenden zin beantwoord. Vóór stemmen: Mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Verweij, van der Reijden, Sijtsma, van Rosmalen, van Eck, Heemskerk, Oostdam, Wilbrink, Witmans, Bergers, Eikerbout, Reimeringer, Sanders, Mevrouw van Itallie—van Embden en de heer van Hamel. Tegen stemmen: de heeren Eerdmans, Splinter, Wilmer, Huurman, Zuidema, Spendel, Deumer, Coster, Mulder en Meijnen. (De heer Kooistra had tijdens de stemming de vergadering tijdelijk verlaten, terwijl de heeren van Stralen, Dubbeldeman, Baart, Groeneveld, Knuttel en Schriller weigerden aan de stemming deel te nemen.) De Voorzitter geeft nu het woord aan den heer Baart. De heer Baart zegt er geen gebruik van te willen maken. Hij wenscht niet bij wijze van gunst het woord te hebben. De Voorzitter antwoordt, dat van een gunst geen sprake is. Er is gehandeld overeenkomstig het Reglement van Orde. De motie van den heer van Stralen, het eerst in stemming gebracht, wordt met 22 tegen 11 stemmen verworpen. Tegen stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren van der Reijden, van Rosmalen, Eerdmans, Splinter, Wilmer, Huurman, Heemskerk, Zuidema, Spendel, Oostdam, Wilbrink, Deumer, Coster, Witmans, Bergers, Eikerbout, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders en van Hamel. Vóór stemmende heeren van Stralen, Dubbeldeman, Verweij, Sijtsma, Kooistra, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eck, Schüller en mevrouw van itallievan Embden. De motie van den heer Eikerbout wordt hierop met 18 tegen 15 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren van der Reijden, Eerdmans, Splinter, Wilmer, Huurman, Heemskerk, Zuidema, Spendel, >ostdam, Wilbrink, Deumer, Coster, Bergers, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders en van Hamel. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Dubbeldeman, mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Verweij, Sijtsma, Kooistra, van Rosmalen, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eck, Witmans, Schüller, Eikerbout en mevrouw van Itallievan Embden. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ten slotte met 23 tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren van der Reijden, Sijtsma, van Rosmalen, Eerdmans, Wilmer, Huurman. Heemskerk, Zuidema, Spendel, Oostdam, Wilbrink, Deumer, Coster, Witmans, Bergers, Eikerbout, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, mevrouw van Itallievan Embden en de heer van Hamel. Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Dubbeldeman, Verweij, Kooistra, Baart, Groeneveld, Knuttel, van Eck en Schüller. (De heer Splinter had de vergadering inmiddels verlaten). XXVI. Voorstel: a. tot vaststelling van de verordening, regelende den rechtstoestand van de brandwachts in dienst van de gemeente Leiden b. tot vaststelling van de verordening, houdende wijziging van de verordening van 31 Januari 1918 (Gem.blad No. 3), betreffende de wedden van ambtenaren, in dienst der gemeente Leiden;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 20