162 MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925. De heer Zujdema is het met den heer Wilmer eens, dat men hier te doen heeft met een voorstel van groote beteekenis, en daarom heeft het hem zeer teleurgesteld, dat zooveel critiek is vernomen. Van zekere zijde heeft men bet Burgemeester en Wethouders kwalijk genomen, dat zij zoo laat met dit voorstel zijn ge komen, maar tegelijk heeft men er op gewezen, dat dit voorstel eigenlijk niet goed is, omdat nergens nog zoo iets bestaat. Uit dergelijke uitdrukkingen blijkt, dat de critiek niet op een al te hoog peil staat. Deze zaak is in de eerste plaats van groote beteekenis voor de gemeente. De gemeente staat hier voor groote uitgaven en niemand wil aan die uitgaven tornen. Er is ook geen enkele reden om te gelooven, dat de bedoeling zou zijn van het voorstel om de werkloozen weder terug te brengen naar het Burgerlijk Armbestuur. Echter kan niemand er bezwaar tegen maken, dat de gemeente tracht om de werkloozen op te heffen, hun meer vakkennis bij te brengen en aldus tevens de lasten voor de gemeenschap te verminderen. Een dergelijk pogen, van welke partij het ook uitgaat, moet onvoorwaardelijk worden toegejuicht. Van meer beteekenis dan voor de gemeente is dit voorstel echter voor de weinig geschoolde werkloozen, die er belang bij hebben zich meer vakkennis te verwerven, waardoor zij den strijd om het bestaan gemakkelijker zullen kunnen voeren. In dit verband wijst spreker op wat de heer Stenhuis in Maart in de Eerste Kamer heeft gezegd, toen hij er op wees, dat de werkloosheid overal een gevaar is voor de tienduizenden, speciaal in de groote steden, die groote kans hebben geen andere opleiding te ontvangen dan die van pierementdalver. En hij voegde daaraan toe: «Als dat voortduurt krijgen wij in ons land een stam van arbeiders, die niet meer werken kunnen. Men kan dien arbeiders wel met meer of minder virtuositeit leeren dat er dan ondersteund moet worden, maar als wij een toestand krijgen dat een groep arbeiders voortdurend op steun is aangewezen en te slap en te energie loos wordt om te gaan werken, dan is dat zeer noodlottig." De heer van Eek voegt spreker toe, dat de sociaal-democraten het daarmede eens zijn, maar de werkelijkheid is, dat die heeren aan den greep trachten te ontkomen door te zeggen, dat zij zich niet met het voorgestelde kunnen vereenigen. Een belangrijk punt is de vraag, of op de arbeiders, die voor het volgen van dezen cursus in aanmerking komen, de werkloozen n.l., die zich voor vaklieden uitgeven, terwijl zij het niet zijn, desnoods eenige pressie mag worden uitgeoefend. Waar van sociaal-democratische zijde een zoo heftige critiek is geleverd, wil spreker wijzen op hetgeen verleden week in »Het Volk" is geschreven over dit voorstel van Burgemeester en Wethouders en over de bezwaren, welke van sociaal democratische zijde daartegen zijn geopperd. Het is een artikel, waarboven staat: »Men schrijft ons", voor spreker, die de manieren van «Het Volk" kent, een bewijs, dat het niet door den eersten den beste is geschreven, want een gewoon mensch krijgt zulk een artikel niet geplaatst. In bedoeld artikel heet het o.m. «Beziet men de feiten nuchter, dan moet men konstateeren, dat bij de arbeidsbeurzen duizenden staan ingeschreven b.v. als «metaalbewerker", die geen plaats krijgen, hoewel er be slist een tekort is aan geschoolde krachten. Wat nu de oor zaken zijn van het minder-geschoold zijn van die ingeschreven «metaalbewerkers", willen we thans niet nagaan, het is nu eenmaal een niet omver te praten feit. Een feit is het verder ook, dat de groote gemeenten nog tonnen uitgeven aan steun. Ze moeten dit doen en zullen zich daaraan ook niet onttrekken. Maar is het nu redelijk, wel te eischen van de overheid, dat er gesteund wordt, maar tevens te weigeren dat diezelfde overheid, omdat ze vreest een blijvend pauperisme d.i. een verderf voor de vak beweging en onze beginselen en een wegblijven van de orders omdat de krachten om ze uit te voeren ontbreken, verlangt een bescheiden poging tot vakbekwaming? We vragen «ontwikkeling", welnu, vakbeweging is dat in hooge mate en er steekt heelemaal geen schande in om op rijperen leeftijd datgene in te halen wat in de jeugdjaren niet gegeven is. Wanneer na één winterkursus de nu steeds-met-werkloosheid- kampende-en-half-gebreklijdende geschikter is voor den strijd, heeft hij dan verloren of gewonnen? Maar «dwang" is leelijk, zal men zeggen. Ja, als dwang onredelijk* is, maar wat hier gevraagd wordt is het tegendeel van onredelijk en het zou te betreuren zijn, indien door princiepenreiterei een mooie zaak mislukte. Laat ons toch niet vergeten, dat het bevorderen van vakkennis één der middelen kan zijn om die ellendige werkloosheid eenigermate onder de knie te krijgen." Dit is zeer goed en zeer mooi gezegd, en het zal zoo misschien meer indruk maken dan wanneer het door een der aanwezigen hier gezegd wordt. Ook verwijst spreker naar uitlatingen van den heer Stenhuis, toen deze in de Eerste Kamer in het voorjaar zijn interpellatie over de werkverschaffing hield. Ook toen bepleitte hij dwang. Wat hij toen in zake de werkverschaffing zeide is ook geheel van toepassing op het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het gaat om het belang van de menschen zelf en dan moet men over die kleine bezwaren heenstappen. Nu is hier een opmerking gemaakt, ten aanzien waarvan spreker gaarne nadere inlichtingen van den Wethouder zou vernemen. Er is gezegd: dat er dwang uitgeoefend wordt, daarover valt te praten, maar gaat het aan, dat de Directeur van den Dienst voor Sociale Zaken alleen uitmaakt, wie voor op leiding in aanmerking komen? Spreker heeft dat niet kunnen lezen in de stukkennergens is te vinden, dat die Directeur het op eigen gelegenheid uit maakt. Hij zou dus gaarne alsnog van den Wethouder ver nemen, hoe het eigenlijk zit. Is het inderdaad zoo, dat de Directeur het uitmaakt en dat daarmede het laatste woord is gesprokendat hij daar zit als dictator en de menschen naar die cursussen jaagt; of staat de zaak eenigszins anders? Spreker zal hieromtrent gaarne door den Wethouder worden ingelicht. De heer Deumer schaart zich aan de zijde van degenen, die Burgemeester en Wethouders hulde gebracht hebben voor de indiening van dit voorstel. Hij meent, dat, als de redactie eenigszins anders had geluid en de woorden «pressie" en «dwang" niet gebruikt waren, het voorstel minder verzet zou uitgelokt hebben. Wat betreft de vraag, of het alleen aan den Directeur van den Dienst voor Sociale Zaken zal moeten staan om te beoordeelen, welke personen voor deze opleiding geschikt zijn, spreker zou er voor zijn, dat er voor de betrokken personen zeker recht van beroep is bij de Commissie van Advies voor Sociale Zaken en bij den Raad. De heer Sanders zegt, dat als voorzorg tegen de gevolgen der werkloosheid tot dusverre in het algemeen gold de ver zekering tegen de werkloosheid. Het is echter een feit, dat er nog andere maatregelen zijn ter beteugeling van de werk loosheid, en daartoe behooit zeker wel in de eerste plaats de vakopleiding. De vakopleiding vindt ook in Leiden wel toepassing. Ver leden week heeft «Mathesis" het jubileum van haar 140-jarig bestaan gevierd en Leiden heeft een Ambachtsschool, welke in het geheele land bekend is. Het verwijt van den heer van Stralen, dat hier op dit gebied niets gedaan wordt, moet dus worden afgewezen. De heer Eikerbout heeft getracht aan te toonen, dat de vakopleiding bij de werkgevers thuis behoort. Inderdaad biedt de Nijverheidsonderwijswet een gelegenheid aan de werkgevers om hun arbeiders in hun vak te bekwamen, maar de toepassing daarvan stuit op groote moeilijkheden in steden, waar niet bepaalde centra van industrie bestaan. Daar, waar dat wel het geval is, zooals b.v. te Enschede en Hengelo, waar een industrieschool bestaat, heeft men buitengewoon schitterende resultaten, zoo zelfs, dat in de katoenindustrie in die steden op dit oogenblik zoo goed als geen werk loosheid bestaat, terwijl in Engeland, de bakermat van de vakvereenigingen, thans in de katoenindustrie een geweldige werkloosheid heerscht. De heer Knuttel voegt spreker toe, dat dat geheel andere oorzaken heeft, maar dat ontkent spreker. Daar, waar het vakonderwijs het hoogst staat, is de kans op werkloosheid het geringst. De vraag, of op het gebied van het vakonderwijs iets moest worden gedaan, is door het Gemeentebestuur onmiddellijk in bevestigenden zin beantwoord. Er bestaat hier naast de werkloosheidsverzekering een steunverleening en nu is het alleszins begrijpelijk, dat het Gemeentebestuur aan het ver krijgen van die ondersteuning enkele voorwaarden verbindt en wel in de eerste plaats deze, dat, als er een cursus in vakonderwijs wordt georganiseerd, daarvan gebruik zal worden gemaakt door hen, die daarvoor in aanmerking komen. Het is dus ten slotte minder een dwang dan een voorwaarde voor het verkrijgen van steun. Dat dit onderwijs gunstige resultaten moet hebben is wel aan te toonen uit de practijk. Het is namelijk wel voor gekomen te Leiden, dat er vraag was naar vakarbeiders; dat er nog werkloozen ingeschreven waren bij de Arbeids beurs, doch dat die personen niet te werk gesteld konden worden, omdat ze te weinig van hun vak kenden. Wanneer zij iets meer van hun vak geweten hadden, dan hadden zij zeker in tijden, dat er verruiming van werkgelegenheid was, te werk gesteld kunnen worden. Nu is het groote verzet gericht tegen den dwang, die hier uitgeoefend zou kunnen worden. Mevrouw van Itallievan Embden wil het langs lijnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 16