MAANDAG 28 SEPTEMBER 1925.
159
voor de Sociale Zaken een commissie worde toegevoegd,
welke speciaal de opdracht zal hebben om, wanneer men
dezen of genen voor het volgen van een cursus zou willen
aanwijzen, na te gaan of die persoon daartoe al dan niet
geschikt is. Het gaat niet aan, dat één persoon uitmaakt, of
iemand in staat of bekwaam is om dergelijken cursus te
volgen. Er zou tevens een opvoedende kracht van uitgaan,
wanneer een commissie, bestaande uit vertegenwoordigers
van de verschillende vakcentrale's, in zekere mate de opdracht
kreeg van den Directeur van den dienst voor Sociale
Zaken, om aan bepaalde personen, die straks in aan
merking zouden komen om aan dien cursus deel te nemen,
bij te brengen, dat het voor hen nuttig en noodzakelijk was
zich verder te ontwikkelen.
Spreker zou gaarne vernemen, hoe Burgemeester en Wet
houders tegenover dat denkbeeld staan.
Mevrouw van Itallievan Embden erkent de noodzake
lijkheid van vakonderwijs voor de ongeschoolde arbeiders en
brengt Burgemeester en Wethouders hulde voor het aan de
orde stellen van dit probleem. Het omzetten van ongeschoolde
arbeiders in geschoolde is noodig in het belang van die
menschen zeiven, hun gezinnen en de gemeenschap, welke
daardoor een betere gemeenschap kan zijn.
Wat spreekster in dit voorstel niet bevalt is de dwang;
zij keurt dwang voor ieder mensch af en naar haar meening
zou hier de opvoeder in het groote gezin, waarmede men de
gemeenschap kan vergelijken, verkeerd doen, indien hij, in
plaats van op het vertrouwen van het kind te werken en
zijn goede eigenschappen naar boven te halen, onmiddellijk
dwang in toepassing zou brengen. Zeker, in den leerplicht
ligt ook een dwang, maar die wordt den ouders opgelegd,
niet het kind, dat niet kan beoordeelen of het leeren moet
of niet. Men handele gelijk de vrouw bij de opvoeding doet;
zij werkt op de goede eigenschappen van het kind, welke
naar liefde en vertrouwen uitgaan, en gaat alleen, wanneer
het niet anders kan, tot dwang over. Dwang is voor een
Nederlandsch mensch niet goed, want de Nederlanders hebben
een geweldige behoefte aan vrijheid en slaan in geval van
dwang spoedig de verzenen tegen de prikkelen. Spreekster
wil daarom een proef genomen zien met de vrijwilligheid.
Men kan niet zeggen, dat dwang noodzakelijk is, omdat de
proef met de vrijwilligheid nog niet is mislukt. Men moet
vertrouwen, dat de menschen, wanneer men hun tracht bij
te brengen, dat het in hun eigen belang is zich in een vak
te bekwamen, dat zullen aannemen, maar bovendien kunnen
de bestuurders der vakvereenigingen in deze een invloed ten
goede uitoefenen en de menschen er toe brengen den cursus
vrijwillig te volgen. Mocht na enkele jaren de proef mislukt
blijken te zijn, dan eerst heeft de overheid het recht en den
plicht tot dwang over te gaan, eerder niet.
De heer Heemskerk zegt, dat dit voorstel van Burge
meester en Wethouders zijn volledige goedkeuring kan weg
dragen. Het verwijt, dat dit vraagstuk eerst thans, nu de
werkloosheid in dalende richting gaat, ter tafel komt, gaat
niet op, omdat het instellen van een dergelijken cursus
vroeger niet noodig was. Thans echter, nu de werkelijke
vaklieden in hun eigen bedrijf werk hebben gevonden en van
de lijst der ondersteunden zijn afgevoerd, is het wel noodig,
omdat de gemeente met de slechte risico's, namelijk de men
schen, die geen vakkennis bezitten, is blijven zitten.
Vandaar lijkt het spreker zeer juist, dat thans, nu de
werkloosheid betrekkelijk verminderd is, maatregelen over
wogen worden om degenen, die nu nog uitkeeringen krijgen,
weder op hunne plaats terug te brengen, en met het oog
daarop meent spreker, dat er in het uiterste geval dwang
moet kunnen worden toegepast.
Dit zal van belang kunnen zijn voor de toekomst van de
betrokkenen zelf, maar bovendien moeten Burgemeester en
Wethouders ook dwang kunnen toepassen voor het geval
mocht blijken, dat sommigen zich absoluut geen vakkennis
willen eigen maken, ten einde zoodoende te blijven behooren
tot degenen, die op de werkloosheidsverzekering en de steun-
verleening teren.
Spreker is het dan ook niet eens met het denkbeeld van
mevrouw van Itallie, om het eerst eens te probeeren met
vrijwillige aanmelding, en eerst tot dwang over te gaan,
wanneer mocht blijken, dat anders geen resultaten worden
bereikt.
Intusschen zal die dwang eerst moeten worden toegepast,
nadat alle andere pogingen gefaald hebben om de menschen
tot deelneming te bewegen. Het is niet gewenscbt om direct
met dwang te beginnen tegenover de goede elementen; die
zullen zich zonder twijfel, vooral als zij geschikt zijn, in
overleg met de vakcentralen vrijwillig aanmelden.
Er is ook bezwaar geopperd hiertegen, dat ook werkende
arbeiders gedwongen zullen kunnen worden om aan een
cursus deel te nemen. Spreker ziet het aldus in, dat dit niet
van toepassing zal zijn op arbeiders, die jaren achtereen aan
den arbeid zijn en op zekeren dag bij de steunverleening
terechtkomen, maar wel op arbeiders, die tot dusver zeer
weinig gewerkt hebben maar nu toevallig aan den arbeid
zijn, die dus groote kans hebben weder spoedig onder de
steunverleening te zullen vallen. Er is alles voor te zeggen
om dergelijke personen te verplichten aan dergelijken cursus
deel te nemen, voor zoover hun arbeid hen daartoe in staat
stelt,, opdat zoodoende voor hen het risico van werkloosheid
vermindere.
Verder is een bezwaar van verschillende vakorganisatie's,
dat alleen de Directeur van den Dienst voor Sociale Zaken
zal beslissen, wie tot dien cursus zullen worden opgeroepen.
Van zekere zijde zou men daarvoor een commissie benoemd
willen zien, maar spreker kan de noodzakelijkheid daarvan
niet inzien. Wel zou hij het raadzaam achten, dat, indien
de Directeur van den Dienst voor Sociale Zaken een groep
aanwees, hij, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, overleg pleegde
met het bestuur van een vakcentrale of van een vakver-
eeniging over de vraag, niet alleen of het deelnemen aan
dien cursus voor de betrokken personen noodig was, maar
ook of dezen in staat waren die lessen te volgen. Het is niet
in alle onderdeelen uit te maken, maar spreker acht eenig
overleg gewenscht.
De heer Wilbrink komt op tegen de bewering van den
heer van Stralen, dat er altijd ongeschoolde arbeiders noodig
zullen zijn. Het gaat hier over vakarbeiders en dan ziet
spreker niet in, waarom men ook een aantal ongeschoolde
arbeiders moet hebben. Indien iemand zich aangeeft als
bakker en hij als zoodanig bij de vakcentrale en bij de Com
missie voor de steunverleening staat ingeschreven, moet hij
dat vak ook verstaan. Men spreekt toch niet van een onge
schoolden bakker en van een ongeschoolden timmerman!
Men spreekt van sjouwers als ongeschoolde arbeiders, maar
men vindt niet ongeschoolde arbeiders bij de verschillende
vakken, welke bij de vakorganisatie's zijn aangesloten. Spreker
hoort den heer van Stralen zeggen: zeker wel! maar die
menschen moesten niet bij de vakcentrale's worden inge
schreven.
Volgens den heer Eikerbout rust in deze de aansprake
lijkheid op de patroons, niet op de arbeiders. Waar er vaak
een te kort aan metselaars is, zijn dus volgens den heer
Eikerbout de patroons er aansprakelijk voor, dat niet meer
opperlieden metselaar zijn geworden. De heer Eikerbout,
die midden in de vakbeweging staat, weet echter wel, dat,
wanneer bepaalde vakarbeiders voor een bedrijf moeten worden
opgeleid, daarover met die menschen zeiven overleg moet
worden gepleegd en niet de patroons in dat opzicht beslissen.
Als de heer Eikerbout dan ook beweert, dat de patroons de
aansprakelijkheid dragen, indien er niet voldoende geschoolde
arbeiders zijn, is voor spreker de logica zoek.
Waar men bezig is te trachten voor die minder vakkennis-
bezittende arbeiders iets goeds te bereiken dat is de opzet
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders vraagt
spreker aan de heeren van Stralen en Eikerbout, die het wel
goedvinden dat de arbeiders meer vakkennis verwerven, maar
meenen, dat Burgemeester en Wethouders meer overleg
moesten plegen met de vakcentrale's, of de vakcentrale's in
geval er menschen mochten zijn, die ongenegen waren om
den cursus te volgen, terwijl dat voor hen toch noodzakelijk
was, wilden zij hun brood kunnen verdienen, dwang op die
menschen zouden willen uitoefenen, in dien zin, dat zij zeiden:
gij moet dien cursus volgen en doet gij dat niet, dan erken
nen wij u niet meer als vakarbeiders en laten wij u los.
Als de vakcentralen die houding aannemen, dan gevoelt
spreker veel voor overleg met die organisatie's.
De heer Baart wil naar aanleiding van hetgeen de heer
Oostdam gezegd heeft omtrent de Commissie van Advies voor
Sociale Zaken, waarin ook de vakcentralen vertegenwoordigd
zijn, even aangeven hoe de zaak verloopen is.
In een vergadering Van de subcommissie heeft Wethouder
Sanders medegedeeld, dat het plan bestond om dergelijke
cursussen in het leven te roepen. Toen is van de zijde der
subcommissie, welke daarop in het geheel niet voorbereid was,
de wenschelijkheid betoogd, om deze zaak tot de volgende
vergadering der subcommissie aan te houden, hetgeen ge
schied is.
Tot sprekers leedwezen heeft hij die vergadering niet
kunnen bijwonen ten gevolge van een hem overkomen ongeval.
Intusschen kan spreker zeggen, dat daar de vertegenwoordigers
van enkele organisatie's zich niet geheel accoord met dat denk
beeld hebben verklaard.
Toen is de zaak in de groote commissie gebracht en daar
is duidelijk gebleken, dat de vertegenwoordigers van bijna alle
vakcentralen eenstemmig van meening waren, dat dwang in
deze niet moest worden opgelegd en dat er overleg gepleegd
zou moeten worden met de besturen der vakcentralen,