156 MAANDAG 23 SEPTEMBER 1925. De heer van Stralen zal niet diep meer ingaan op het betoog van den heer Zuidema. Dat heelt de heer van Eek reeds voldoende gedaan. Laatstgenoemde is niet ingegaan op de uitlating van den heer Zuidema, dat het adres zou zijn gezonden zeer spoedig nadat gebleken was, dat Burgemeester en Wethouders met dit voorstel zouden komen. Deze bewering is geheel onjuist. Men kan ten hoogste zeggen, dat het adres van den Leidschen Bestuurdersbond en het voorstel van Burgemeester en Wethouders elkander gekruist hebben. Spreker kan uit drukkelijk verzekeren, dat op het oogenblik dat het adres geschreven en bezorgd werd, aan die organisatie in het aller minst iets bekend was van een voornemen van Burgemeester en Wethouders om dergelijk voorstel te doen. Dat is ook logisch, omdat de heer Zuidema kan weten, dat eenige jaren lang de zaak in den Raad is gebracht door middel van een adres van den Bestuurdersbond en dat dit jaar is geschied op ongeveer denzelfden tijd als het vroeger altijd gebeurde. Waarom is dat geschied? Omdat deze organisatie meende, dat het standpunt van Burgemeester en Wethouders was, dat zij, alvorens een voorstel in te dienen, afwachtten, of een van de gegadigde vereenigingen met een verzoek kwam. Om die reden vernachtte men niet, dat Burgemeester en Wethouders zelfstandig met een voorstel zouden komen, en heeft de Bestuurdersbond een adres ingediend. Nu hebben Burgemeester en Wethouders wel uit eigen beweging een voorstel ingediend en spreker geeft toe, dat dat voorstel met het ingezonden adres geen verband houdt, maar hetgeen de heer Zuidema heeft gezegd is allerminst juist. Er is ook beweerd, dat de sociaal-democraten zouden over vragen en trachten te overtroeven, maar daarvan is geen sprake. Spreker wil het begin van deze zaak even in her innering brengen. Zij is door hem het eerst in den Raad gebracht en toen moest hij, teneinde althans iets te bereiken, zijn voorstel intrekken ten gunste van een voorstel van den heer Wilbrink. Was dat niet gebeurd, dan zou er niets zijn totstandgekomen, want dan zou zijn voorstel zijn verworpen. Waar den laatsten tijd de uitkeeringen aan de werkloozen zijn verlaagd en tal van categorieën van werkloozen zijn over geheveld naar het Burgerlijk Armbestuur, is er niets natuur lijker dan dat de sociaal-democraten trachten den wintertijd voor die gezinnen niet slechter te doen zijn dan den zomer tijd door te zorgen, dat zij van de uitkeeringen, welke zij ontvangen, geen brandstoffen behoeven te koopen. Spreker geeft den heer Zuidema de verzekering, dat, als die werk- looze gezinnen zelf brandstoffen moeten aanschaffen, dat gaat ten koste van iets anders, b.v. ten koste van een snee brood voor de kinderen. In gezinnen, waar kleine kinderen zijn en dus gestookt moet worden, zal men dikwijls het eten nalaten om warmte te kunnen krijgen. Waar bovendien door de daling van den cokesprijs de kosten voor de gemeente minder zullen bedragen dan vroeger en de behoeften in de gezinnen grooter worden, mag er niet gesproken worden van een spel spelen of van overvragen, wanneer spreker voorstelt een mud cokes per week beschik baar te stellen voor elk gezin. Het verheugt hem, dat de democraten en de vrijzinnig-democraten voor zijn voorstel gevoelen. Trouwens, iedereen, die de zaak objectief bekijkt, moet dat doen. Uitdrukkingen als »een spel spelen" komen altijd van menschen, die in hun vaandel de Christelijkheid schrijven, terwijl zij, in plaats van iemand naar zich zelf te beoordeelen, steeds in hun tegenstanders iets verkeerds zien en aan hun optreden altijd verdachte bedoelingen toeschrijven. De Wethouder zegt verder, dat hetgeen in het adres wordt aangevoerd, nl. dat de cokesprijzen gedaald zijn, eigenlijk eerder een argument is tegen dan voor sprekers voorstel, aangezien de werkloozen nu minder hebben uit te geven om cokes bij te koopen. Men kan echter de zaak ook omdraaien. Toen dit adres werd geschreven, wisten de schrijvers wel, dat iets dergelijks hier zou geantwoord worden, maar bij het opstellen van het adres is men uitgegaan van dit standpunt, dat, als het er om gaat wie beter de kosten van de ver zorging van werkloozen kan dragen, de gemeente Leiden beter een paar duizend gulden kan besteden in het belang van de verstrekking van cokes, dan dat de werkloozen van hun tekort wekelijks 40, 50 cent meer uitgeven. Ook heeft de Wethouder erop gewezen, dat spreker destijds voorgesteld heeft om gedurende 13 weken cokes beschikbaar te stellen, maar de zaak is, dat spreker dat voorstel gedaan heeft bij de behandeling der begrooting, dus in een tijd, dat de winter reeds gedeeltelijk voorbij was. De opmerking van den heer Wilbrink, dat de indertijd getroffen regeling practisch anders wordt uitgevoerd dan de bedoeling was, kan juist zijn, maar het maakt geen verschil. Werkelijkheid is, dat aan de werkloozen verstrekt wordt wekelijks een bon voor een half mud cokes, en spreker tracht nu van dat half mud een heel mud te maken. De heer Zuidema begint met zijn erkentelijkheid uit te spreken tegenover den heer van Stralen. Deze zeide, dat de heer van Eek spreker zoo goed beantwoord had, dat het niet noodig was om nog meer aandacht aan sprekers woorden te wijden, maar niettemin heeft de heer van Stralen het grootste deel van zijn repliek gebruikt om spreker te antwoorden. Dit is als een compliment te beschouwen! Men heeft zich aan die zijde opgewonden over een door spreker gebezigde uitdrukking. Spreker heeft aangegeven, welken indruk deze adresbeweging en dit voorste) op hem gemaakt hebben, en nu is dit wel hef eigenaardigewanneer van dezen kant zoo iets gezegd wordt, dan komen de heeren allen in het vuur, maar men gebruikt tegelijkertijd veel scherper uitdrukkingen. Zoo is door den heer Baart bij inter ruptie gezegd, dat spreker die kleine kinderen zou willen laten doodgaan. Zoo iets is wellicht zeer mooi voor de taktiek; dat hebben de heeren misschien noodig; maar dergelijke uit drukkingen zijn ongemotiveerd en onbehoorlijk. Zoo iets moest hier niet gezegd worden. Zoo heelt verder de heer van Stralen gezegdwie de dingen eerlijk ziet moet het met ons eens zijn. Wat is dat vooreen uitdrukking? Heeft iemand dan niet het recht om een andere meening te hebben? Wanneer spreker het niet eens is met den heer van Stralen, volgt daaruit dan dat spreker de dingen niet eerlijk wil zien en bijbedoelingen heeft, en dat de heer van Stralen alleen in staat is om de dingen eerlijk en naar waarheid te zien? Bovendien citeeren de heeren niet juist. Spreker heeft ge sproken over een indruk, dien hij gekregen heeft, en dat is geheel wat anders. Wat de zaak zelf betreft, er is gezegd het gaat niet aan om de werkloozen zonder steun te laten en niets te doen; maar daardoor wekt men een verkeerden indruk, want het is genoeg bekend, dat hier heel wat voor de werkloozen wordt gedaan. Het gaat niet over de vraag, of het voldoende is, maar er is in deze vergadering ten onrechte de indruk gewekt, alsof er voor die menschen niets werd gedaan. Er wordt heel wat gedaan om het lot van die menschen eenigszins draaglijker te maken. De heer van Eek noemt het onvol doende en de heer Baart vraagt, of spreker in zijn gezin genoeg zou hebben aan die hoeveelheid brandstoffen, maar spreker wil er aan herinneren, dat verleden jaar van sociaal democratische zijde hetzelfde is gevraagd als thans door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld en toen dus die hoeveelheid brandstoffen voor die menschen voldoende werd geacht. De heeren hebben dus blijkbaar twee maat staven om de zaken te beoordeelen, al naar gelang de voor stellen van Burgemeester en Wethouders dan wel van hun eigen kant komen. Tot sprekers verwondering heelt ook de heer Sijtsma zich aan de zijde van den heer van Stralen geschaard, en hetgeen nu gegeven zal worden absoluut onvoldoende genoemd. Dat bevreemdt te meer, omdat verleden jaar van die zijde dat zelfde geluid niet is gehoord. Integendeel, toen werd de indruk gewekt, alsof ér iets van beteekenis werd gedaan, maar, nu Burgemeester en Wethouders het voorstellen, vindt men het verschrikkelijk weinig. Het gaat niet over de vraag, of de menschen van de hoeveelheid cokes, welke Burge meester en Wethouders hun willen geven, royaal kunnen stoken, maar om een tegemoetkoming, zooals die verleden jaar door den Bestuurdersbond en de S. D. A. P. is gevraagd en thans door Burgemeester en Wethouders wordt aange boden. Het moet een eigenaardigen indruk hebben gemaakt, dat, nu Burgemeester en Wethouders een voorstel indienden, hals over kop een adres wordt ingezonden. Spreker komt ten slotte op de verklaring van den heer van Eek, dat hetgeen thans wordt gedaan van die zijde vol komen in overeenstemming is met de tactiek, welke de sociaal democraten altijd hebben gevolgd. Daarmede komt de heer van Eek in sprekers schuitje. Die tactiek is een verderfelijke tactiek, welke niet alleen hier wordt afgekeurd, maar waar over eenige jaren geleden op een congres van de S. D. A. P. ook de heer Schaper zich ongunstig heeft uitgelaten. De heer Schaper sprak er zijn afkeuring over uit, dat een derpartij- genooten had gezegd, dat een Raadsfractie voorstellen had gedaan, waarvan zij tevoren wist, dat zij niet te verwezen lijken waren, en er aan had toegevoegd »maar wij zijn er groot door geworden.'' Dat is sprekers bezwaar en daarom heeft hij gesproken van een spel. Men doet allerlei voorstellen om er groot bij te worden; het gaat niet om de werkloozen; en daarom is de door spreker gebezigde uitdrukking juist. Spreker zal er niet verder op ingaan. Hij heeft den indruk, dat de onrust, waarvan de overzijde blijk geeft, toch wel iets zegt 1 De heer Baart acht de bewering, als zou de Leidsche Bestuurdersbond in 1922 en 1923 hetzelfde gevraagd hebben als Burgemeester en Wethouders thans voorstellen, onjuist.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 10