160
Ten slotte deden wij Uwe medeleden als onze meening
kennen, dat de vaststelling van een afzonderlijk reglement
ook geen wijziging bracht in de tot dusver bestaande bevoegd
heid van de Algemeene Werkliedencommissie, zoodat zij ook
in den vervolge ons College van voorlichting zou hebben te
dienen omtrent die arbeids- en dienstvoorwaarden van de
brandwachts, welke geacht konden worden te behooren tot
de arbeids- en dienstvoorwaarden in het algemeen van de
gemeen tewerklieden
Na deze nadere uiteenzetting van het standpunt van ons
College verklaarde de grootst mogelijke meerderheid Uwer
medeleden in de Algemeene Werkliedencommissie thans met
onze voorstellen te kunnen medegaan, waarop zij den Voor
zitter dier Commissie verzochten een nieuwe vergadering uit
te schrijven.
In deze op 24 Juli j.l. gehouden vergadering kon blijkens
haar advies van 27 Juli d.a.v. de groote meerderheid der Com
missie, na kennisneming van het in bovenbedoelde conferentie
besprokene, zich met onze voorstellen vereenigen, zij het ook
dat naar hare meening de afzonderlijke regeling slechts
behoorde te gelden tot de inwerkingtreding van het herziene
algemeen werkliedenreglement.
Zooals gezegd, zal het ons ernstig streven zijn het nieuwe
algemeen werkliedenreglement zoodanig te ontwerpen, dat
het ook, behoudens de noodige afwijkingen, op de brand
wachts van toepassing kan zijn.
De toelichting tot de artikelen van het afzonderlijk regle
ment kan kort zijn, omdat de inhoud daarvan grootendeels
overeenstemt met dien van het algemeen werkliedenreglement.
Uit den aard der zaak zijn de afwijkingen van dit laatste
reglement beperkt tot de zoodanige, welke strikt door het
belang van een behoorlijke uitoefening van den brandweer
dienst worden gevorderd en met dien dienst ten nauwste
samenhangen. In de eerste plaats is het niet gewenscht bij
de vaststelling van dit afzonderlijk reglement onnoodig
vooruit te loopen op de in voorbereiding zijnde herziening
van het algemeen werkliedenreglement, terwijl het ook overi
gens tegenover de andere gemeentewerklieden niet billijk
zou zijn. De door een lid van de Algemeene Werklieden
commissie blijkens haar advies van 27 Juli j.l. gemaakte
opmerkingen omtrent de artikelen 13, 21 en 26 meenen wij
dan ook thans stilzwijgend te kunnen voorbijgaan.
Wat voorts de bij de artikelen 19 en 24 gemaakte opmer
kingen betreft, het zal wel weinig betoog behoeven, dat wij
ons met de daarbij voorgestelde wijzigingen niet kunnen
vereenigen, omdat beide artikelen de voornaamste motieven
tot de mede voorgestelde loonsverhooging vormen.
Met betrekking tot het bij de artikelen 1 en 4 ter sprake
gebrachte, kunnen wij U mededeelen, dat het ons voornemen
is aan de thans in dienst zijnde tijdelijke brandwachts zoo
spoedig mogelijk na vaststelling door Uwe Vergadering van
het afzonderlijk reglement een vaste aanstelling uit te reiken,
indien zij voor de vervulling van hunne betrekking lichamelijk
geschikt zijn bevonden en zij ook overigens door den Com
mandant van de Brandweer geschikt worden geacht.
Onder hetzelfde voorbehoud zijn wij voornemens, bij wijze
van uitzondering, de thans in dienst zijnde brandwachts
2de klasse, nadat zij één jaar hun maximum-bezoldiging
hebben genoten, dus in den loop van het volgend jaar, tot
brandwachts 1ste klasse te bevorderen.
De overige artikelen spreken naar onze meening voor
zichzelf en behoeven geen toelichting; evenmin de conclu-
siën sub 3 en 4.
Met de voorgestelde wijziging van de algemeene salaris
verordening kunnen, gelijk gezegd, zoowel de Algemeene
Werkliedencommissie als de brandwachts zeiven zich volko
men vereenigen. Met het oog op de vertraging in de vast
stelling van het afzonderlijk reglement voor de brandwachts
en de daarmede samenhangende wijziging van de algemeene
salarisverordening komt het ons intusschen billijk voor aan
de nieuwe loonregeling terugwerkende kracht te verleenen
tot 1 Januari 1925. Hierin is dan tevens eenige compen
satie gelegen voor de enkele malen, dat, door de brand
wachts meer dan 55 uur per week arbeid is verricht. Van
eenige vergoeding voor het maken van „overuren", gerekend
boven de 45 uur per week, kan uit den aard der zaak geen
sprake zijn, omdat op grond van Uw besluit van 28 Augustus
1919 de maximum-arbeidsduur voor de brandwachts 55 uur
per week bedraagt.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Verga
dering alsnu in overweging:
1°. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening
VERORDENING
regelende den rechtstoestand van de brandwachts in dienst
van de gemeente Leiden.
Artikel 1.
Onder brandwachts verstaat deze verordening allen, die
door Burgemeester en Wethouders, hetzij als vast, hetzij
als tijdelijk brandwacht, zijn aangesteld.
De vaste eri tijdelijke brandwachts worden onderscheiden
in brandweer-machinisten, brandwachts-chauffeur-mechani-
ciën, brandwachts le klasse en brandwachts 2e klasse.
Art. 2.
Voor den brandweerdienst kunnen door den Commandant
van de Brandweer bijzondere voorschriften worden vastge
steld na de brandwachts en de besturen van de vakver-
eenigingen, waarvan de brandwachts lid zijn, te hebben
gehoord en onder nadere goedkeuring van Burgemeester
en Wethouders.
De in het eerste lid bedoelde bijzondere voorschriften
mogen niet in strijd zijn met deze verordening.
Art. 3.
Ten minste eenmaal per week wordt den brandwachts,
alsmede den besturen hunner vakvereenigingen, gelegenheid
gegeven, den Commandant van de Brandweer, op daartoe
door dezen vast te stellen uren, te spreken over aangelegen
heden den dienst betreffende.
Art. 4.
De vaste en tijdelijke brandwachts worden op aanbeve
ling van den Commandant van de Brandweer door Burge
meester en Wethouders aangesteld.
Art. 5
Om als tijdelijk brandwacht te worden aangesteld, moet men
a. voor den dienst geneeskundig onderzocht en lichamelijk
geschikt bevonden zijn;
b. den leeftijd van 21 jaren hebben bereikt en het 36ste
levensjaar niet zijn ingetreden.
Van het bepaalde sub b kunnen Burgemeester en Wet
houders in bijzondere gevallen afwijken.
Art. 6.
Om als vast brandwacht te worden aangesteld, moet men
voldoen aan het in artikel 5, sub a bepaalde, den leeftijd
van 22 jaren hebben bereikt en het 41ste levensjaar niet
zijn ingetreden en gedurende ten minste een jaar in tijde-
lijken dienst bij de brandweer werkzaam zijn geweest.
Van het in dit artikel bepaalde kunnen Burgemeester
en Wethouders in bijzondere gevallen afwijken.
Art. 7.
Bij zijne indiensttreding ontvangt de brandwacht koste
loos een dienstboekje, waarin vermeld worden: zijn naam,
voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, datum van
indiensttreding en het aan zijne betrekking verbonden loon.
Voorts worden daarin aangeteekend de wijzigingen in
zijn loon.
Het dienstboekje moet aan den Commandant van de
Brandweer op zijne vordering voor het doen van boven
genoemde aanteekeningen afgestaan worden.
Bovendien wordt den brandwacht bij zijne indiensttreding
uitgereikt een exemplaar van deze verordeni ng, de naar
aanleiding daarvan vastgestelde voorschriften en andere
voorschriften betreffende zijne rechten en zijne verplichtingen.
Later vastgestelde bepalingen en aangebrachte wijzigingen
in die verordening en voorschriften zullen den brandwacht
eveneens kosteloos worden verstrekt.
Art. 8.
De brandwacht is gehouden de hem opgedragen werk
zaamheden met ijver en nauwgezetheid te verrichten en
daarbij stiptelijk de bevelen op te volgen van hen, die boveD
hem geplaatst zijn.
Hij is voorts verplicht tot naleving van de voorschriften,
welke gelden voor den tak van dienst, waarbij hij aan
gesteld is.
Art. 9.
De brandwacht moet zooveel mogelijk zorgen, dat de
belangen der gemeente niet worden benadeeld.
Hij is aansprakelijk voor de hem in bruikleen verstrekte