GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 159 raeEKOHEN STUKKEN. N°. 238. Leiden, 22 September 1925. Teneinde verzekerd te zijn, dat het groote bluschmaterieel ten allen tijde zoo spoedig mogelijk op het terrein van den brand kan worden aangevoerd, is het noodzakelijk, dat de brandwachts afwisselend dag-, nacht- en Zondagsdienst ver richten, dat hun diensttijd gemiddeld 55 uur per week be draagt en dat aan hen eenige verplichtingen worden opgelegd, die niet kunnen worden geacht in overeenstemming te zijn met het algemeen werkliedenreglement en Uw besluit van 28 Augustus 1919 (Ingek. Stukken No. 230) in zake den arbeidsduur van de verschillende categorieën van werklieden en ambtenaren. Met het oog op een en ander achten wij het 't meest gewenscht, om het algemeen werkliedenreglement niet langer op de brandwachts van toepassing te doen zijn, doch voor hen een afzonderlijk reglement vast te stellen en als compensatie voor de aan hen bij dit reglement op te leggen zwaardere verplichtingen, een wijziging van de algemeene salarisverordening, als hieronder opgenomen, te bevorderen. Bij de voorbereiding van deze zaak was Tiet ons College niet mogelijk overleg te plegen met een bij de Brandweer ingestelde werkliedendienstcommissie. Volgens artikel 15 van de verordening van 17 Maart 1924 (Gemeenteblad No. 9) toch kan bij eenigen tak van dienst alleen dan een werk liedendienstcommissie worden ingesteld, indien ten minste twee vereenigingen in de commissie vertegenwoordigd kun nen zijn, welke onder meer aan dezen eisch moeten voldoen, dat zij bij den betrokken tak van dienst ten minste vijf leden tellen, die werkman in vasten of tijdelijken dienst bij de gemeente Leiden zijn. Aangezien er derhalve bij eenigen tak van dienst ten minste tien werklieden in vasten of tijdelijken dienst werkzaam moeten zijn, wil er van instel ling van een dienstcommissie sprake zijn, is het duidelijk, dat dit bij de Brandweer, waarbij slechts acht brandwachts aangesteld zijn, niet mogelijk is. Wij meenden daarom zoo veel mogelijk in den geest van bovengenoemde verordening- te handelen door omtrent onze voorstellen, die in de eerste plaats geacht kunnen worden te betreffen de bijzondere dienstvoorwaarden van de brandwachts, het gevoelen in te winnen van de onmiddellijk daarbij betrokken belang hebbenden en tevens van de vertegenwoordigers hunner vak vereenigingen. Te dien einde noodigde het in het bij zonder met de zaken van de Brandweer belast medelid van ons College, de heer Mulder, de bovenbedoelde personen tot bijwoning van een bijeenkomst op 11 Maart j.l. uit ter be spreking van onze voorstellen. In deze bijeenkomst, waarin ook de Commandant der Brandweer tegenwoordig was, kon men zich met het denkbeeld van vaststelling van een af zonderlijk reglement alsmede met de ontworpen wijziging van de salarisverordening vereenigen, terwijl ook de inhoud van eerstgenoemd reglement, behoudens eenige bedenkingen op ondergeschikte punten, instemming vond. Aangezien evenwel ons voornemen, om het algemeen werk liedenreglement niet langer op de brandwachts van toepas sing te doen zijn, alsmede de door ons ontworpen wijziging van de algemeene salarisverordening, tevens geacht konden worden te behooren tot de dienstvoorwaarden in het algemeen van het personeel in dienst der gemeente, verzochten wij ook de Algemeene Werkliedencommissie ons omtrent beide onderwerpen haar gevoelen mede te deelen. Zooals U uit haar in de Leeskamer ter inzage neergelegd advies van 6 Mei j.l. kan blijken, bestond er bij de meer derheid van Uwe medeleden, tevens leden dezer Commissie, alsmede bij de vertegenwoordigers van alle organisatie's aanvankelijk overwegend bezwaar tegen ons voornemen, om het algemeen werkliedenreglement niet langer op de brand wachts van tóepassing te doen zijn en voor hen een afzon derlijk reglement vast te stellen. In het kort gezegd kwam het standpunt van de meerderheid der Commissie hierop neer. dat zij uniformiteit van regeling van den rechtstoestand der werklieden wenschelijk en noodig achtte en dat vast stelling van een afzonderlijk reglement alleen dan geoorloofd mocht heeten, wanneer een andere oplossing niet mogelijk was. Ons College zou nu in gebreke zijn gebleven dit laatste voldoende te motiveeren, terwijl de Commissie het daaren tegen zeer goed mogelijk achtte het algemeen werklieden reglement op de brandwachts van toepassing te doen blijven en de eventueel voor dit personeel noodig geoordeelde afwij kende bepalingen op te nemen in voor de brandwachts vast te stellen bijzondere voorschriften. Voorts vreesde zij van vaststelling van een afzonderlijke regeling voor een bepaalde categorie van het gemeente- personeel, dat de daarin geregelde dienstvoorwaarden aan hare kennisneming en beoordeeling zouden worden onttrokken, hetgeen naar hare meening het gevaar voor verdere diffe- rentiëering van regeling der arbeidsvoorwaarden vergrootte. Met de voorgestelde wijziging van de algemeene salaris- verordening kon de Commissie zich geheel vereenigen, ofschoon in haar midden geen eenstemmigheid bestond ten aanzien van de vraag, of ons College nog wel behoefte zou hebben haar gevoelen daaromtrent te vernemen, nu zij ons denk beeld, om het algemeen werkliedenreglement niet langer op de brandwachts van toepassing te doen blijven, niet had aanvaard. Terwijl toch de meerderheid van meening was, dat ons College ook in dit geval op haar advies, wat dit punt betreft, zou prijs stellen, was de minderheid van oor deel, dat onze voorstellen tot vaststelling van een afzon derlijk reglement en tot wijziging van de salarisverordening één onverbrekelijk geheel vormden, met het gevolg, dat, mocht eventueel niet tot vaststelling van een afzonderlijk reglement worden overgegaan, daarmede ook het motief tot wijziging van de salarisverordening als het ware automatisch was vervallen. Men zal toegeven, dat er voor ons College, na kennis neming van dit advies, geen aanleiding was onze voorstellen bij Uwe Vergadering aanhangig te maken, aangezien ver werping in de gegeven omstandigheden vrijwel vaststond. Hiervan zou echter het gevolg zijn geweest, dat de brand wachts zich de hun toegedachte loonsverhooging zagen ontgaan, omdat toch van een indiening van de salarisher ziening alleen, uit den aard der zaak geen sprake kon zijn. Immers, bij wijziging van de salaris verordening zou het recht op hooger loon op volkomen wettige wijze komen vast te staan, doch met de verplichting tot het verrichten van een dienst, die, zooals gezegd, niet meer kon worden geacht in overeenstemming te zijn met den inhoud van het algemeen werkliedenreglement en U w besluit van 28 Augustus 1919, zou dit geenszins het geval zijn geweest, zoodat het personeel, op wettige wijze in het genot gesteld van eene loonsverhooging, eventueel bezwaar zou kunnen maken tegen een met de bestaande wettelijke bepalingen in strijd zijnde dienstregeling. Intusschen meende ons College in den inhoud van het advies van de Algemeene Werkliedencommissie grond te hebben voor het vermoeden, dat zij onze bedoeling met de vaststelling van een afzonderlijk reglement had misverstaan en wij hebben daarom, teneinde de brandwachts niet het kind van de rekening te doen zijn, getracht hieromtrent zekerheid te verkrijgen. Met dit doel heeft ons College dan ook Uwe medeleden in de Algemeene Werkliedencommissie tot een bespreking van deze kwestie uitgenoodigd. In die conferentie is onzerzijds te kennen gegeven, dat vaststelling van een in het belang van de Brandweer noodige goede dienstregeling voor de brandwachts niet wel mogelijk was zonder min of meer belangrijke wijziging van het alge meen werkliedenreglement, eene wijziging, welke ons College, nu eene algeheele herziening van dat reglement in voor bereiding was, niet gewenscht achtte. Geenszins was ons voorstel, om voor de brandwachts een afzonderlijk reglement vast te stellen, een eerste uiting van ons streven om stelsel matig verschillende categorieën van de gemeentewerklieden aan de toepasselijkheid van het algemeen werkliedenregle ment te onttrekken. Trouwens, wij zouden niet weten, op welken grond men aan ons College een dergelijk voornemen kon toeschrijven. Het sprak van zelf, dat, nu wij van oordeel waren, dat de voor de brandwachts vast te stellen regeling van de dienstvoorwaarden op sommige punten in strijd was met de geldende bepalingen van het algemeen werkliedenreglement, ook de door de Algemeene Werklieden commissie aan de hand gedane oplossing vaststelling van bijzondere voorschrif ten juridisch niet mogelijk was. Immers, bijzondere voor schriften zijn uit den aard der zaak ondergeschikt aan het algemeen reglement en mogen in geen geval in strijd zijn met deszelfs inhoud. Alzoo bleef alleen deze oplossing over, dat bet algemeen werkliedenreglement niet langer op de brandwachts van toepassing zou zijn en dat voor hen een afzonderlijk reglement werd vastgesteld. Deze handelwijze leek ons ook daarom meer rationeel, omdat het afzonderlijk reglement voor de brandwachts, evenals het algemeen werk liedenreglement, door Uwe Vergadering wordt vastgesteld, terwijl dit ten opzichte van de bijzondere voorschriften, evenals bij andere takken van dienst, niet het geval zou zijn. Om al deze redenen verdiende vaststelling van een afzon derlijk reglement voor de brandwachts in de gegeven om standigheden naar onze meeniug de voorkeur. Wij verklaarden daarbij echter nadrukkelijk, dat wij bij de in voorbereiding zijnde herziening van het algemeen werkliedenreglement er ernstig naar zouden streven dit ook op de brandwachts van toepassing te doen zijn, zij het ook, dat het herziene regle ment op sommige punten de uitdrukkelijke bevoegdheid zou moeten verleenen om ten aanzien van de brandwachts bij de bijzondere voorschriften van zijn inhoud af te wijken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 1