GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
147
IN»EKO)(E9l STUKKEN.
N°. 214. Leiden, 7 September 1925.
Hierbij doen wij IJ toekomen het ontwerp der gemeente-
begrooting met de memorie van toelichting voor het dienst
jaar 1926.
Was het mogelijk bij het indienen van de begrooting
voor 1925 verlaging, respectievelijk afschaffing van belas
tingen en heffingen in uitzicht te stellen, zeer tot ons leed
wezen is ons College thans niet in staat perspectieven te
openen voor een verdere verlaging van de Plaatselijke In
komsten Belasting.
Integendeel, bij handhaving van het vermenigvuldigings-
cijfer op 0.9 is het slechts mogelijk gebleken de begrooting
voor 1926 sluitend te maken door te beschikken over een
bedrag van ƒ55.000.als een gedeelte van het vermoedelijk
batig saldo van den dienst 1925, zooals hieronder nader is
uiteengezet.
Een en ander is niet een gevolg van bijzondere in de
begrooting geraamde uitgavenook thans is de meest moge
lijke zuinigheid betracht. De oorzaken zijn van anderen
aard; wij willen deze gaarne met een enkel woord bespreken
Batig saldo volgens de laatst vastgestelde rekening.
Kon op de begrooting voor het jaar 1925 als batig slot
van vorige jaren worden geraamd een bedrag ƒ912.876.
voor de begrooting voor 1926 is slechts beschikbaar een
batig slot van den dienst 1924 van 642.619.(ƒ621551.
-f ƒ21.068.of ƒ270.257.minder.
Belasting naar het inkomen.
Op de begrooting voor 1925 werd geraamd een opbrengst
van 1.900.000.waarbij in aanmerking werd genomen,
dat voor het belastingjaar 1925/26 het vermenigvuldigings-
cijfer zou worden bepaald op 0.9. Op de aan het dienstjaar
1925 ten goede komende belasting uit het belastingjaar
1924/25 bleef deze verlaging dus buiten toepassing. Bij
handhaving van het vermenigvuldigingscijfer op 0.9 zal dus
de opbrengst voor 1926, waarop dan de verlaging ten volle
tot uitdrukkig komt, aanzienlijk minder bedragen.
Op de rekening 1924 werd verantwoord a. 803996.92
uit het belastingjaar 1924/1925 en b. 1.281.026.19 uit vroegere
(dus gunstiger) belastingjaren. Op deze bedragen een korting
toepassende van een tiende gedeelte, in verband met de
verlaging van het vermenigvuldigingscijfer van 1 tot. 0.9, en
op het bedrag sub b vermeld daarenboven een korting wegens
te verwachten lagere aanslagen dan voor die gunstiger jaren
golden, kan in totaal 1.820000.op dezen post worden
geraamd
Dit beteekent echter een mindere ontvangst van 80.000.
Openbaar Lager en Bijzonder Lager Onderwijs.
De nadeelige saldi van de paragrafen van Hoofdstuk VIII
betreffende het Openbaar Lager Onderwijs en het Bijzonder
Lager Onderwijs, zijn ruim 100.000.ongunstiger.
Voor wat betreft het Openbaar Lager Onderwijs is het
hoogere nadeelig slot ad ƒ27.305.voornamelijk een gevolg
van een op de begrooting 1925, wegens gebrek aan voldoende
gegevens, te hoog geraamde som als opbrengt van het
schoolgeld.
De hoogere uitgaven voor het Bijzonder Lager Onderwijs
worden voor een groot deel veroorzaakt door de aflossing
van de gelden, geleend voor de uitgaven voor den bouw
van bijzondere scholen, welke op deze begrooting voor het
eerst tot uitdrukking komen.
Verder moest de post „Vergoeding voor boventallige Onder-
Onderwijzers" in verband met de wijziging van de Lager Onder
wijswet 1920 12.000.hooger worden geraamd en is de post
„Vergoeding voor instandhouding van Bijzondere Scholen",
gelet op het bedrag, dat in 1925 vermoedelijk benoodigd
zal zijn, 7000.hooger uitgetrokken.
Eveneens was het noodig de subsidiën aan Bijzondere Be
waarscholen te ramen op 27.000.of 13.580.hooger
dan voor 1925. De hoogere raming wordt veroorzaakt door
wijziging van de subsidieregeling en door toeneming van het
aantal gesubsidieerde bewaarscholen.
De nadeelige sloten van de paragrafen betreffende het
Bijzonder Lager Onderwijs zijn daardoor in totaal ƒ74.969.
ongunstiger.
Tengevolge van de hier vermelde oorzaken is de begroo
ting dus in totaal 270.000.ƒ80.000.(- 100.000.
of 450.000.ongunstiger.
Tegenover deze mindere ontvangsten en hoogere uitgaven
staan echter eenige voor het dienstjaar 1926 voordeelige
verschillen.
Zoo werd de post Onvoorziene Uitgaven''' voor 1926 weder
op het gebruikelijke bedrag van ƒ100.000.geraamd, terwijl
voor 1925, teneinde te voorkomen, dat niet het geheele
batige saldo van 1923 in één jaar zou worden ingeteerd.
„Onvoorzien" werd uitgetrokken op 258.637.
Wegens „Rente van op te nemen kasgeld" (met uitzondering
van de rente aan de bedrijven te vergoeden van te depo-
neeren gelden) is thans geraamd op 50.000.terwijl ten
vorige jare was uitgetrokken 100.000.
Het aandeel der gemeente in de winst van de Leidsche Duin
water-Maatschappij was voor 1925 geraamd op ƒ31.000.doch
kon voor 1926, in verband met de opbrengsten in 1923 en
1924 geraamd worden op 73.000.
Tenslotte bleek het mogelijk om in verband met de uit
gaven in de eerste 8 maanden van 1925 de post „Onder
steuning van werkloozente verlagen tot 160.000.terwijl
de subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur kon worden ver
minderd met ƒ52.500.in verband met de voor 1924 noodig
gebleken subsidie.
De hieruit voortvloeiende voordeelige verschillen, in totaal
bedragende rond 345.000.zijn te vermeerderen met
50.000.wegens lagere ramingen van uitgaafposten of
hoogere ramingen van ontvangstposten, zoodat ten slotte
tegenover het evengenoemde totaal nadeelige verschil van
450.000.een dekking werd gevonden van 395.000.
Aangezien het dienstjaar 1925 opende met een bijzonder
groot batig saldo, meende ons College de verdere dekking
te kunnen zoeken door een bedrag van ƒ55.000.teramen
als gedeelte van het vermoedelijk batig saldo van den ge
wonen dienst 1925, zonder in strijd te komen met een
voorzichtige financiëele politiek.
Na deze min of meer algemeene beschouwingen komen
een paar hoofdstukken nog in aanmerking om eenigszins
nader te worden toegelicht.
Hoofdstuk I. Vroegere diensten.
Volgens de gemeenterekening 1924 werd als batig slot
van de ontvangsten en uitgaven van vroegere dienstjaren een
bedrag van 639.978.77-|- uitgetrokken, daarentegen eindigde
1924 met een batig (exploitatie) saldo van 642.620.25-|.
(Zie Ingek. Stukken No. 199 van 1925).
Van het dienstjaar 1924 kan dus feitelijk worden gezegd,
dat het noch een voordeelig noch een nadeelig slot opleverde;
dat de ontvangsten en uitgaven elkaar ongeveer dekten.
Dit nu kan niet gezegd worden van de begrooting 1926.
Deze is sluitend gemaakt door te beschikken over een
ontvangst van 697.619.van vroegere dienstjaren, zonder
dat een vermoedelijk batig saldo van ongeveer gelijk bedrag
daar tegenover staat. De geraamde ontvangsten en uitgaven,
uitsluitend het dienstjaar 1926 betreffende, dekken elkaar
dus niet.
Wil het dienstjaar 1926 een bevredigend resultaat opleveren,
dan is het noodzakelijk, dat de werkelijke uitkomsten van
tal van posten aanzienlijk gunstiger zullen zijn, anders zou
het dienstjaar 1926, als zelfstandig geheel, een groot verlies
opleveren.
Het in ontvangst ramen van dergelijke groote saldi van
vorige jaren geeft voor een niet-deskundige aanleiding tot
een verkeerd inzicht. Het ligt in ons voornemen hierop
terug te komen bij ons eerlang uit te brengen praeadvies
op het voorstel van den heer van Eek tot het vormen van
een reservefonds voor elk der gemeentebedrijven.
Hoofdstuk II. Algemeen beheer.
De posten „Jaarwedde van de ambtenaren en bedienden
der gemeente-secretarie" is 9461.lager uitgetrokken, in
verband met niet voorzien in vacatures en door aanstelling
van ambtenaren in lageren rang bij de vervulling van vaca
tures. De post „Druk- en bindwerk" kon ook thans weer
worden verlaagd en wel met 2500.
Hoofdstuk III. Openbare Veiligheid.
Het hoogere nadeelig slot van dit hoofdstuk ad 13.431.
wordt voor een groot deel veroorzaakt door de hoogere
raming ad 8991.op den post „Kosten ter zake van
pensionneering, enz.", voornamelijk ten gevolge van verleende
pensioenen en voor de hoogere uitgaven ad ƒ2774.wegens
aflossing van geldleeningen.
Bij de raming van de brandweerposten kon uiteraard