144 DINSDAG 1 SEPTEMBER 1925. verklaarde woningen. Ook daar zijn hoofdzakelijk krotwoningen opgeruimd tengevolge van groote doorbraken, maar niet op zettelijk, zooals te Leiden wordt beoogd. Nu moet men niet uit het oog verliezen, dat de onbewoonbaar verklaring van het groot aantal woningen te Leiden speciaal geschied is op aanschrijving van de Regeering, ten einde huur- verhooging voor die woningen te kunnen voorkomen, en daar door is er een groot verschil wat betreft den toestand dier onbewoonbaar verklaarde woningen. Er zijn er bij, die absoluut niet te verbeteren zijn, maar er zijn verscheidene woningen, die zeer goed opgeknapt kunnen worden. Spreker wil in overweging geven om nu niet vooruit te loopen op het voorstel, dat Burgemeester en Wethouders in uitzicht gesteld hebben. Wil men een algemeen debat over deze zaak, dan zal daartoe gelegenheid bestaan bij de be grooting. Het gaat. er nu alleen om en zulks op verlangen van den heer Dubbeldeman de verlenging van den ont ruimingstermijn der verschillende onbewoonbaar verklaarde woningen bij één Raadsbesluit te doen geschieden. De heer Dubbeldeman antwoordt den Wethouder, dat er voor spreker reden is om in angst en vrees te leven. Reeds de wetenschap, dat zoovelen van onze medemenschen alhier genoodzaakt zijn om te wonen in die krotten, is al erg genoeg. Als de Wethouder zegt, dat zoo nu en dan getracht wordt om de eigenaren van afgekeurde woningen te bewegen om die woningen zoo te maken dat ze voor bewoning geschikter worden, dan is dat ook iets om angst en vrees te veroorzaken. Daardoor toch wordt in de hand gewerkt, dat het volkomen afbreken van complexen, die in een minimum van tijd zouden moeten verdwijnen, achterwege blijft. Iets anders is het om een woning, welke zich bevindt in een overigens goed be woonbare wijk, weder voor bewoning geschikt te maken. Maar men moet spreker maar eens een lijstje geven van die ideale woningen, welke nog voor verbetering vatbaar zijn! Hetgeen de heer Wilmer gezegd heeft, staat spreker aan. De heer Wilmer zal echter toestemmen, dat hetgeen hij zegt geen uitvinding van hem zelf is. Het is hetzelfde wat reeds sinds 5 jaren van sprekers kant is gezegd. Het verheugt spreker buitengewoon van den heer Wilmer en hij is blij de zaak ter sprake te hebben gebracht, want van twee onverdachte zijden heeft hij hem sympathieke wenschen tot Burgemeester en Wethouders hooren richten. Volgens den heer Wilmer kan het niet anders of de gemeente moet zorgen voor betere woningen ter vervanging van de afgekeurde, terwijl de democraat Zuidema zeide, dat hij, hoe wel onder alle omstandigheden een tegenstander van gemeen telijken bouw, dat, als het moet, huizen behooren te worden gebouwd, waaraan het geld niet is weggesmeten. Spreker en diens partijgenooten zijn het daarmede eens. De heer Witmans meent, dat men den gemeentelijken woningbouw niet moet uitbreiden, dat tal van afgekeurde woningen nog zijn op te knappen en dat er zelfs onder zijn, waarin de menschen zonder verbetering kunnen blijven wonen, maar de heer Witmans zou spreker een pleizier doen door mede te deelen waar die 1300 gegadigden voor een nieuwe woning verblijf houden, indien althans hier terecht is beweerd, dat de gemeentewoningen moderne krotten zijn enheteenige verschil tusschen deze en de ontruimde woningen is, dat eerstgenoemde nieuw zijn. Spreker hoort daar zeggen in de woningen der woning bouwverenigingen. Dat geluid is hem niet onaangenaam, want daarin vindt hij aanleiding er bij Burgemeester en Wethouders op aan te dringen te trachten te voorkomen, dat de menschen van een geschikte woning teruggaan naar een krot, al is het dan een modern krot. De heer Witmans zegt, dat de heer Dubbeldeman hem ten onrechte in den mond heeft gelegd, dat er onder de onbe woonbaar verklaarde woningen zijn, welke, zonder dat zij worden verbeterd, voor bewoning geschikt zijn. Hij houdt vol, dat er bij het afkeuren van woningen veel te ruw is inge grepen; onder de onbewoonbaar verklaarde woningen zijn er verschillende, welke met een grootere of kleinere reparatie in een behoorlijken toestand zijn te brengen. De heer Kooistra heeft het woord gevraagd naar aanlei ding van de tnededeeling van den Wethouder, dat hij ver schillende bestuurders van woningbouwvereenigingen bij zich heeft gehad, die hem hebben gevraagd geen krotbewoners té plaatsen in de woningen der vereenigingen. Spreker ver zoekt den Wethouder de namen dier bestuursleden te noemen. Daargelaten, dat de krotbewoners de huizen der woningbouw vereenigingen niet kunnen betrekken, omdat zij de huren dier huizen niet kunnen betalen, zou het bezigen van een dergelijke uitdrukking door bestuursleden van een woning- bouwvereeniging toch niet te pas komen, omdat ook de krot bewoners recht hebben op een behoorlijke woning. Spreker staat niet op het standpunt, dat alleen de vereeni gingen voor betere woningen moeten zorgen. Zijns inziens moeten het Rijk en de gemeenten dat doen. Maar Rijk en Gemeente zijn nalatig gebleven op dit gebied, en daarom hebben de vereenigingen die taak over moeten nemen toen er een crisis heerschte op het gebied van de woningvoorziening. De woningen, welke de gemeentê bouwt., kan spreker niet bewonderen, want zij zijn voor groote gezinnen niet behoorlijk bewoonbaar; daarom plaatst men kleine gezinnen beneden en groote gezinnen boven 1 Dit is volgens spreker geen goede indeeling. Wat men thans doet is dus niet goed. Er moeten woningen gezet worden, welke behoorlijk bewoond kunnen worden, maar men moet niet, zooals de gemeente nu doet, kleine woningen bouwen, teneinde te trachten een sluitende exploi tatierekening te krijgen. Dat is niet overeenkomstig datgene wat spreker en de zijnen meenen, dat door de Regeering en de gemeente moet geschieden. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXII. Voorstel: a. tot verkoop aan de Woningbouwvereeniging »Ons Belang" van een terrein gelegen ten Noorden van den Maresingel, Sectie N, Nis 134, 135 en 136; b. tot het aanvragen en aanvaarden van een voorschot uit 's Rijks kas in verband met de uitvoering van een plan der sub a genoemde vereeniging tot den bouw van 33 beneden- en 36 bovenwoningen en 3 winkel woningen c. tot het verstrekken aan de sub a genoemde vereeniging van het voorschot sub b bedoeld; d. tot vaststelling van den desbetrefïenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 211.) De heer Dubbeldeman meent, dat men van deze, inder daad weder zeer bescheiden, woningen kan zeggen, dat ze niet veel beter zijn dan een groep woningen, welke kort geleden door »De Eendracht" gebouwd is, nl. dat zij in een minimum van tijd toch ook weder tot krotten zullen gemaakt worden, omdat de inhoud veel te klein is. Wanneer een woning te klein is, zoodat men haar niet behoorlijk kan bewonen, dan komt zoo'n woning zeer spoedig te vervallen. Daaraan is niets te doen. Dat ligt niet aan de bewoners maar aan de woning zelf. Spreker zou nu het College willen vragen, of het niet mogelijk is dat de gemeente van het Rijk gedaan krijgt, dat dit toch hypotheek geeft als grootere woningen gebouwd worden, of heeft de Minister positief gezegd: als do woningen grooter zijn, dan krijgt ge geen geld? De heer Mulder antwoordt, dat de Regeering gezegd heeft: ik geef geen bijdrage, wanneer die woningen meer dan f 2400. kosten. Er zijn pogingen aangewend om dat wat opgevoerd te krijgen, want het is niet te ontkennen, dat men tegenwoordig voor 2400.niet alles kan doen, maar die pogingen hebben gefaald. Men kan dus niet meer besteden; anders is bouwen buitengesloten. Nu moet men toch eens eindigen met te spreken van te kleine woningen, welke krotten worden. Wanneer men die menschen in die woningen bezoekt wat spreker in vele gevallen gedaan heeft dan blijkt, dat zij allen bijzonder in hun schik zijn met hunne woningen, ook wanneer het be treft gezinnen, die overleggen moeten hoe zij hunne kinderen zullen te slapen leggen. Als turven, zegt de heer Groeneveld. Neen, zoo gaat het in gezinnen, waar de huisvrouw een geboren slons is, en zoo iemand verbetert men niet. Maar menschen, die netjes in hun geheele doen en laten zijn, prijzen die woningen ten zeerste. De heer Dubbeldeman kan niet onderschrijven wat de Wethouder heeft gezegd. De Wethouder zegt, dat de men schen, die hij heeft gesproken, allen dankbaar en tevreden zijn, maar spreker heeft van bestuurders van woningbouw vereenigingen andere geluiden vernomen. Waar vaststaat, dat de gemeente van het Rijk geen steun krijgt, indien zij niet voldoet aan de voorwaarden, door de Regeering gesteld, blijft er niets anders over dan onder protest vóór dit voorstel te stemmen. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter vraagt, of iemand thans nog iets in het belang der gemeente in het midden heeft te brengen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 8