157
„wordt, aauvangende met den vijftienden dag, voor elk
etmaal of gedeelte daarvan geheven:"
Art. II.
Het tweede lid van artikel 3 vervalt.
Artikel 6 wordt gelezen als volgt:
„Geen belasting wordt geheven van:
a. Vaartuigen, geladen met goederen, welke in het veilings
lokaal op de Bloemmarkt worden geveild:
b> Vaartuigen, welke aan een binnen het havengebied der
gemeente aan het water gelegen scheepmakerij, machine
fabriek of motorherstelplaats een herstelling moeten onder
gaan, zoolang zij aldaar verblijven, mits de noodzakelijkheid
van die herstelling ten genoegen van den Directeur van
den havendienst wordt aangetoond en mits met de herstelling
uiterlijk binnen veertien dagen na aankomst aan de scheep
makerij, machinefabriek of motorherstelplaats een begin wordt
gemaakt en zij daarna geregeld wordt voortgezet, een en
ander ten genoegen van den Directeur van den havendienst.
c. Vaartuigen, waarvan het vertrek, naar het oordeel
van den Directeur van den havendienst, verhinderd wordt
door besloten water tengevolge van vorst."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N". 236. Leiden, 22 September 1925.
Overeenkomstig ons in het begeleidend schrijven tot de
concept-begrooting voor 1925 (Ingek. Stukken No. 244),
kenbaar gemaakt voornemen, bieden wij Uwe Vergadering
hierbij een voorstel aan tot verlaging van de havengelden
in deze gemeente.
Bij aanneming van dat voorstel worden de bestaande
tarieven van het havengeld dermate verlaagd, dat de totale
opbrengst van deze belasting met ƒ9000.a 10.000.d. i.
ongeveer 25 zal verminderen. Eene verdere verlaging
achten wij met het oog op den toestand van de gemeente-
financiën vooralsnog niet verantwoord.
Voor houtvlotten kan onzes inziens niet met een enkele
verlaging van het te heffen bedrag worden volstaan. In ver
band met een terzake door belanghebbenden aan ons kenbaar
gemaakten wensch, achten wij het redelijk, dat het tarief,
hetwelk thans berekend wordt per vlot, ongeacht de lengte
daarvan, worde gewijzigd in een tarief per strekkenden meter.
Overigens behoeft slechts in de vrijstellingsbepaling van
art. 4, letter e, een geringe wijziging te worden aangebracht.
Thans zijn namelijk van belasting vrijgesteld roeibootjes van
2 M3 of minder inhoudsgrootte. Dit leidt er toe, dat van een
dergelijk vaartuigje, metende 3 ton, een hooger havengeld
moet worden geheven dan van een motorbootje van gelijken
inhoud. Dit achten wij niet juist en daarom maken wij van
deze gelegenheid gebruik om de betreffende vrijstelling te
doen verruimen tot roeibootjes van 3 M3.
Tegen de in het ter visie liggend adres van de Schippers-
vereeniging „Schuttevaêr" gevraagde wijziging van de ver
ordening in dien zin, dat, evenals ten opzichte van schepen,
die alhier moeten worden gerepareerd, ook vrijstelling van
havengeld wordt verleend voor vaartuigen, die met het
oog op het doen van inkoopen op hun doorvaart slechts
enkele uren in Leiden vertoeven of aldaar den Zaterdag
avond en den Zondag doorbrengen, hebben wij bezwaar.
Allerlei misbruiken zijn daarvan, zooals men in het rapport
van den Directeur van den Markt- en Havendienst kan
lezen, te vreezen, terwijl controle, of al dan niet voor eigen
gebruik wordt ingekocht, hoogst bezwaarlijk is.
Schepen, die gerepareerd moeten worden, zijn alleen dan
vrij van het betalen van havengeld, indien de noodzakelijk
heid van de herstelling is aangetoond en geen lading wordt
ingenomen of gelost. Zoodra geladen of gelost wordt, of,
tenzij bij noodzakelijke herstelling, langer in het haven
gebied wordt vertoefd, dan voor de doorvaart vereischt, is
steeds havengeld verschuldigd.
Onder mededeeling voorts, dat de Kamer van Koophandel
en Fabrieken voor Rijnland zich blijkens haar ter visie
liggend schrijven voor het oogenblik met de voorgestelde
verlaging van de tarieven kan vereenigen, doch zich het
recht voorbehoudt naderhand op verdere verlaging aan te
dringen, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging:
a. afwijzend te beschikken op het adres van de schip-
persvereeniging „Schuttevaêr"
b. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordening
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 27 Augustus
1923 (Gem. Blad No. 30), regelende de heffing van eene
belasting onder den naam van Havengeldin de
gemeente Leiden.
Artikel I.
Het vierde en vijfde lid van artikel 1 wordt gelezen als
volgt
„Deze belasting wordt geheven naar het volgende
TARIEF:
1 Voor een stoom- of motorboot per ton, elke reis 0.04
2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten
zijnde:
a. voor een vaartuig beneden de 10 ton, per reis 0.15
b. voor een vaartuig van 10 ton en daarboven,
per ton, elke reis„0.02
3'. Voor houtvlotten, per strekkenden meter. 0.03
Echter kan het havengeld voor de sub 1° en 2° bedoelde
vaartuigen voor een geheel jaar, bij wijze van abonnement,
vooruitbetaald worden. Het bedraagt dan:
1°. Voor stoom- of motorbooten beneden de 10 ton
per jaar, per ton 2.25
en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 1.50
2°. Voor vaartuigen, geen stoom- of motorbooten
zijnde, beneden de 10 ton, per jaar, per ton 1.50
en voorts per jaar voor elke ton boven de 9 ton 0.75"
Artikel II.
In art. 4 onder e wordt het cijfer 2 gewijzigd in: 3.
Artikel III.
Deze verordening treedt in werking op 1 Januari 1926.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leideu.
N°. 237. Leiden, 22 September 1925.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat bij haar geen bezwaren bestaan tegen de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders inzake wijziging
van de verordening, regelende de heffing van eene belasting
onder den naam van „Havengeld" in de gemeente Leiden
en van de verordening, regelende de heffing van eene
belasting onder den naam van „Liggeld" in de gemeente
Leiden.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.