156
winterseizoen een reductie te verleenen van 50 op den
prijs, waarvoor door de Gasfabriek cokes aan particulieren
wordt geleverd en als regel 1 H.L. per week.
In bet afgeloopen winterseizoen zijn gedurende 22 weken
(van Zaterdag 1 November 1924 tot en met Maandag 30 Maart
1925) wekelijks bons, rechtgevende op een halven H.L. cokes,
door het Burgerlijk Armbestuur en door de Gemeentelijke
Steunverleening aan bedoelde categorieën van werkloozen
verstrekt, en wel door het Burgerlijk Armbestuur 11518 en
door de Gemeentelijke Steunverleening 5976 bons. Van deze
bons werden er aan de Stedelijke Lichtfabrieken respectieve
lijk 11474 en 5886 tegen een halven H.L. cokes ingewisseld.
De kosten, die op ongeveer 15000.waren geraamd,
bedroegen voor het Burgerlijk Armbestuur 7058.22 en voor
de Gemeentelijke Steunverleening 3586.94®. Dat is in totaal
10645.16®.
Hoewel tot op heden geen enkel verzoek om extra steun
in den vorm van verstrekking van brandstoffen in natura
bij ons College is ingekomen, de werkloosheid blijft ver
minderen en de economische toestand geleidelijk verbetert,
komt het ons voor, dat er ook thans nog termen aanwezig
zijn, om den daarvoor in aanmerking komenden werkloozen
in den aanstaanden winter dezen steun te verleenen.
Wij meenen, dat deze steun, evenals vorige jaren, weder
gedurende ten hoogste 22 weken moet worden verstrekt en
wel van Zaterdag 31 October 1925 t/m Maandag 29
Maart 1926.
De kosten zullen, gezien de cokesprijzen, voor het
Burgerlijk Armbestuur ongeveer gelijk blijven, terwijl zij
voor de Steunverleening iets minder geraamd kunnen worden.
Ben totaal bedrag van 10.000.wordt, waöneer de toe
stand zich niet wijzigt, voldoende geacht.
Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten aan de
werklooze hoofden van gezinnen en kostwinners, die naar
het oordeel van het Burgerlijk Armbestuur of den Gemeente
lijken Dienst vóór SocialeZaken daarvoorinaanmerkingkomen,
van gemeentewege een reductie van 50 op den prijs, tegen
welken door de Lichtfabrieken -cokes aan particulieren wordt
geleverd, te verstrekken, een en ander over het tijdvak
31 October 1925 tot en met 29 Maart 1926 in den geest,
als in den vorigen winter heeft plaats gehad.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 234. Leiden, 21 September 1925.
In de Commissie van Advies voor Sociale Zaken zijn
besprekingen gevoerd over de vraag, of het niet gewenscht
zou zijn cursussen te houden voor arbeiders, die in hun vak
weinig bekwaam en daardoor veel werkloos zijn en die, bij
de vraag naar werkkrachten, een betere kans, om werk te
bekomen, zouden verkrijgen, wanneer zij over eenige meerdere
vakkennis beschikten.
Over het algemeen was men het eens, dat elke gelegenheid,
die geboden wordt om meerdere vakkennis te verwerven,
moet worden aangegrepen, maar van enkele zijden is bij
de besprekingen verzet aangeteekend tegen den dwang,
die aan werkloozen of arbeiders met een groot werkloos
heidsrisico, zou kunnen worden opgelegd, om de cursussen
te bezoeken.
Intusschen is ons gebleken, dat voor iederen vakarbeider,
mits eenige kennis van zijn vak bezittende, de gelegenheid
openstaat, om aan de lessen der Vakavondschool voor
Volwassenen, welke aan de Ambachtsschool alhier verbonden
is, deel te nemen, indien hij slechts van goeden wil is.
Voor dergelijke vakarbeiders zijn dus geen speciale cursussen
noodzakelijk, al zou het zeer nuttig zijn de Vakavondschool
voor Volwassenen door propaganda meer bekend temaken.
De vraag blijft echter, of het gemeentebestuur, indien er
gelegenheid bestaat, om ook zoo goed als niet geschoolden
op een iets hooger peil van vakkennis te plaatsen en daar
door hun werkloosheidsrisico in tijden van ruimere werk
gelegenheid te verminderen, daarvan gebruik behoort te
maken.
Deze vraag moet, dunkt ons, met een volmondig „ja"
worden beantwoord.
Wanneer evenwel speciale cursussen worden geopend,
waarop het onderricht meer individueel zal plaats hebben,
moet de zekerheid bestaan, dat zij volledig bezet worden
en blijven, aangezien anders de kosten per hoofd te hoog
worden. Die zekerheid heeft men alleen, indien op de aan
te wijzen cursisten de noodige pressie kan worden uitgeoefend.
Al zou alleen uit dezen hoofde dwang voldoende gemoti
veerd zijn, ook nog uit anderen hoofde js dit het geval, nl.
uit het oogpunt van de werkloosheidsverzekering, uit dat
van de arbeidsbemiddeling en vooral uit dat van de steun
verleening. Voor de werkloozenkassen zijn de onbekwame
arbeiders de kwade risico's; bij de arbeidsbemiddeling staan
zij soms nog ingeschreven in tijden, waarin de vraag naar
vakmenschen zeer groot is, zoodat de overtuiging gevestigd
wordt, dat bij de Arbeidsbeurs niet veel goeds staat inge
schreven, terwijl zij bij de steunverleening tot de langdurige
trekkers behooren, die de gemeente groote sommen kosten.
Vooral om deze redenen lijkt het ons gewenscht, dat door
het geven van wintercursussen, waarin het meest elementaire
vakonderwijs wordt onderwezen en die op drie avonden
per week, telkens gedurende twee uren, gehouden worden,
getracht wordt te bereiken, dat de steeds met werkloosheid
kampende, gering geschoolde arbeider, in tijden van vraag
naar werkkrachten, een betere kans krijgt, om te werk te
worden gesteld. Zijn die cursussen doorloopen dan is als van
zelf de gelegenheid opengesteld, om aan meergenoemde
Vakavondschool voor Volwassenen deel te nemen en zich
dus verder in zijn vak te bekwamen.
Met het bestuur der vereeniging „De Ambachtsschool"
en den Directeur is overleg gepleegd. Drie cursussen t.w.
één voor schilders, één voor timmerlieden en één voor
metaalbewerkers kunnen gehouden worden onder deskundige
leiding.
In de kosten, welke in totaal 4220.zullen bedragen, zal
naar alle waarschijnlijkheid het Departement van Arbeid,
Handel en Nijverheid voor 25% bijdragen. Voor rekening
van de gemeente blijft dan ongeveer 3165.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering
alsnu in overweging goed te keuren, dat uit de voor steun
verleening aan uitgetrokken werkloozen beschikbare gelden
een bedrag van ongeveer 3165.wordt besteed voor het
geven van Bovengenoemde cursussen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 235. Leiden, 22 September 1925.
Ingevolge het bepaalde bij art. 6 der verordening, regelende
de heffing van eene belasting onder den naam van „Liggeld"
in de gemeente Leiden (Gem.blad 1923 No. 31zijn schippers,
die met hun vaartuig geladen met brandstoffen, ligplaats
hebben aan de markt, vrijgesteld van betaling van liggeld,
indien zij bij besloten water tengevolge van vorst, na zes
dagen niet kunnen vertrekken.
Voor andere schippers geldt deze gunstige bepaling niet,
hoewel het blijkens de oorspronkelijke verordening op het
heffen van liggeld wel de bedoeling schijnt te zijn geweest,
om alle schippers bij besloten water wegens vorst, van het
betalen van liggeld te ontheffen. In de praktijk werd dan
ook meestal dienovereenkomstig gehandeld.
Wij achten het echter gewenscht om den twijfel, die
hieromtrent bestaat, weg te nemen en voortaan het heffen
van liggeld achterwege te laten, indien het vertrek van een
vaartuig, naar het oordeel van den Directeur van den
havendienst, tengevolge van de vorenbedoelde omstandigheid,
wordt verhinderd. Het bepaalde bij artikel 6 van voren-
vermelde verordening behoort alsdan in dien zin te worden
gewijzigd.
Vermits echter ook in het 2e lid van art. 3 der verordening
reeds een tweetal vrijstellingsbepalingen zijn opgenomen,
komt het ons gewenscht voor, om dit gedeelte van artikel 3
tegelijkertijd over te brengen naar artikel 6. Dit artikel
zal alsdan alle vrijstellingen bevatten, hetgeen aan de over
zichtelijkheid van de verordening ongetwijfeld ten goede komt.
Voorts verdient het aanbeveling om artikel 2 van de
betreffende verordening eenigermate te verduidelijken.
Volgens de bestaande redactie blijkt uit dat artikel niet
voldoende, dat het de bedoeling is de heffing van het
liggeld voor de in dat artikel bedoelde vaartuigen te doen
aanvangen op den 15<Lu dag na aankomst van het vaartuig.
Door tusschenvoeging van enkele woorden kan aan dit
bezwaar worden tegemoet gekomen.
Wij stellen U voor alsnu over te gaan tot het vaststellen
van de navolgende verordening:
V E R 0 R D E N I N G,
houdende wijziging van de verordening van den 27 Augustus
1923 (Gem.Blad No. 31) regelende de heffing van eene
belasting onder den naam van Liggeldin de
gemeente Leiden.
Artikel I.
In artikel 2 wordt in het eerste lid de zinsnede: „wordt
voor elk etmaal of gedeelte daarvan geheven:" gelezen: