GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 151 INtlEKOlIEII S11THKES. N°. 215. Leiden, 31 Augustus 1925. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen het voorstel tot verkoop van een perceel grond deel uitmakende van de kadastrale perceelen der gemeente Leidep, Sectie N. Ms 134, 135 en 136, gelegen ten noorden van den Maresingel, alsmede tegen de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde begrootingswijziging, in verband met het verleenen vaneen bouwvoorschot aan de Woningbouwvereniging „Ons Belang" (Ingek. Stukken No. 211). Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 216. Leiden, 12 September 1925. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Ter voorziening in de vacature die in ons College den lsten October a.s. ontstaan zal door periodieke aftreding van de h.h. Dr. Jorissen en Dr. van der Hoeven, hebben wij de eer aan den Raad de volgende dubbeltallen aan te bieden Vacature Jorissen: 1. Dr. W. P. JORISSEN. 2. Dr. C. A. CROMMELIN. Vacature van der Hoeven: 1. Dr. P. C. T. VAN DER HOEVEN. 2. Dr. J. H. ZAAIJER. Curatoren van het Gymnasium D. C. Hesseling, Voorzitter. W. P. Jorissen, Waarn. Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Leiden. N°. 217. Leiden, 14 September 1925. Bij Uw besluit van 10 Mei 1917 (Ingek. Stukken No. 100) werd ons College gemachtigd met nu wijlen Prof. Dr. D. A. de Jong een overeenkomst aan te gaan betreffende het verrichten van bacteriologische en serologische onder zoekingen, tegen betaling van een bedrag van ƒ1000.tot een maximum van 350 onderzoekingen per jaar en van 3.voor elk onderzoek boven het getal van 350. Bij raadsbesluit van 21 November 1921 (Ingek. Stukken No. 389) werd deze vergoeding echter, op grond van den arbeid aan het inmiddels grooter geworden aantal onder zoekingen verbonden en de verschaffing van hulpmiddelen, gebracht op 2000.evenwel tot een maximum van 400 onderzoekingen en een bedrag van f 5.per meer verlangd onderzoek. Tengevolge van het overlijden van Prof. de Jong heeft de bestaande overeenkomst thans een einde genomen en heeft de Directeur van den Geneeskundigen Dienst uit gezien naar een andere gelegenheid voor het verrichten van de bedoelde onderzoekingen. Prof. Dr. P. C. Flu, Hoogleeraar in tropische hygiëne en bacteriologie, heeft zich nu bereid verklaard de bedoelde overeenkomst over te nemen. En aangezien het aantal onderzoekingen, in de laatste jaren eenigszins is verminderd, is de heer Flu bereid alle onderzoekingen te verrichten tegen betaling van een tegemoetkoming van 1000. Tegen deze regeling bestaat uit den aard der zaak noch bij de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst, noch bij ons College bezwaar. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging ons College te machtigen met Prof. Dr. P. C. Flu, met ingang van 1 October a.s., een overeenkomst aan te gaan betref fende het verrichten van bacteriologische en serologische onderzoekingen, als vermeld in de in de Leeskamer liggende overeenkomst, echter tegen betaling van een bedrag van 1000.voor alle te verrichten onderzoekingen, en voorts onder voorwaarde: lu. dat het laboratorium gedurende het geheele jaar voor het verrichten van de bedoelde onderzoekingen geopend blijft; 2°. dat de Directeur van den Geneeskundigen Dienst het recht heeft de onderzoekingen ten allen tijde te controleeren 3°. dat de ziektestof van wege het laboratorium zoo noodig van de patiënten aan huis genomen wordt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 218. Leiden, 14 September 1925. In nevensgaand adres vraagt de afdeeling Leiden van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren U „het daarheen te willen leiden, dat de verplichte muilkorf voor trekhonden uit de verordeningen worde geschrapt". Adressante doelt blijkbaar op artikel 34 van de verordening op de Straatpolitie, volgens hetwelk het verboden is op den openbaren weg zich van een aangespannen hond te bedienen, zonder dezen vooraf te hebben voorzien van een lederen muilkorf, welke het bijten verhindert. Het komt ons voor, dat het niet wenschelijk is, de aan gehaalde bepaling te schrappen, aangezien zij noodig- is, om het publiek tegen de honden te beschermen. Het is toch bekend, dat juist honden, die voor of onder een kar gespannen zijn, dikwijls niet ongevaarlijke neigingen van waakschheid vertoonen en, blijkbaar niet kunnende verdragen dat men dicht langs de kar loopt, uitschieten en min of meer geslaagde pogingen doen om de voorbijgangers in de beenen te bijten. Nu wijst adressante er wel op, dat ten opzichte van bepaalde bijtzuchtige honden aan de eigenaren de muilkorving kan wor den gelast (zie art. 36 der Straatpolitieverordening), maar daar staat tegenover, dat die bijtzucht meestal alleen zal blijken, wanneer de menschen eenmaal gebeten zijn. En nu moge een muilkorf voor een hond, en speciaal voor een trekhond, onaangenaam zijn, het gaat toch niet aan, menschen aan gevaar of grooten hinder bloot te stellen, om een hond iets minder aangenaams te besparen. De bepaling van art. 34 is dan ook terecht in de verordening opgenomen en dient o. i. te worden gehandhaafd. Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Ver gadering in overweging niet op het verzoek van de afdeeling Leiden der Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren in te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden. geven met verschuldigden eerbied te kennen de onder- geteekenden, Mr. G. André de la Porte en J. C. van Poelgeest Brand, resp. voorzitter en secretaresse van de Afdeeling Leiden en O. van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescher ming van Dieren, en als zoodanig de Afdeeling vertegen woordigende, da t de verordening, die eischt, dat alle trekhonden gemuil korfd zullen zijn, door trekhondenhouders en door andere deskundigen wordt afgekeurd, dat immers de hond, die door de krachtsinspanning steeds, en bij warmte in zeer hooge mate, moet transpireeren, dit doet door het bekende hijgen met de tong uit den bek, en dat dit hijgen hem door den muilkorf in de praktijk altijd lastig, vaak onmogelijk wordt gemaakt, zoodat hij grooten hinder van den korf ondervindt, een hinder, die bij warm weer of groote vermoeidheid zoo sterk kan worden, dat het dier gewoon niet verder kan, dat bij voorkomende hondsdolheid de overheid toch kan ingrijpen, dat ook voor bepaalde bijtlustige honden, die gevaar voor hun omgeving scheppen, den eigenaar toch kan wor den gelast het dier een muilkorf aan te doen, maar dat de algemeene bepaling, die alle dieren treft, onnoodig geacht mag worden, wat blijkt uit de betrekkelijk nonchalante wijze, waarop meermaals de korf wordt onder houden, tot ongerief van den hond, maar ook ten koste van het weerstandsvermogen van den korf als hij werkelijk in noodgevallen eens dienst zou moeten doen, redenen, waarom adressanten U verzoeken het daarheen te willen leiden, dat de verplichte muilkorf voor trekhonden uit de verordeningen worde geschrapt. 't welk doende, G André de la Porte J. C. van PoelgeestBrand Leiden Augustus 1925 Leiderdorp

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 1