124
noodig zijn, ware de aflossing van gemeld kapitaal op jaar
lijks 5 te bepalen.
Wij geven U mitsdien in overweging den Raad voor te
stellen
1°. goed te keuren, dat over het jaar 1924 voor normale
uitbreidingen der Gasfabriek 70.000.en der Electrici-
teitsfabriek 116.000 is besteed;
2°. het uitbreidingskapitaal der Electriciteitsfabriek aan
te vullen met 170.000.onder bepaling, dat jaarlijks door
de fabriek aan de gemeente zal worden betaald een nader
door Uw College te bepalen rente van het door haar geleende
kapitaal en dat, te beginnen met het jaar 1926, jaarlijks
5 zal worden afgelost.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van
Gas en Electriciteit,
J. F. X. Sanders, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 191. Leiden, 7 Augustus 1925.
In zijn ter visie liggend adres voert het bestuur van de
„Nederlandsche Yereeniging van Fabrikanten van Timmer
werken" bezwaren aan tegen de wijze, waarop veelal de
aanvragen en de toewijzing van timmerwerken geschieden.
Het bestuur heeft n.l. opgemerkt, dat de aanvragen plegen
te worden gericht zoowel tot in de gemeente woonachtige,
als tot daarbuiten gevestigde firma's, terwijl de toewijzing-
meestal uitsluitend aan de binnen de stad wonende leveranciers
plaats vindt en het wijst er nu op, dat zoodoende wordt
afgeweken van het beginsel, dat het werk in den regel aan
den laagsten inschrijver wordt gegund. Adressant vraagt U
daarom, öf de bestaande belemmerende bepalingen op te
heffen, öf anders slechts tot binnen de gemeente woonachtige
firma's aanvragen voor de levering van timmerwerk te
richten.
Wij merken naar aanleiding van dit adres op, dat te dezer
stede in de meeste bestekken van eenigen omvang wordt
voorgeschreven, dat de timmerwerken, behoudens door ons
College toe te stane afwijkingen, binnen de gemeente Leiden
moeten worden vervaardigd. Niettemin wordt vaak ook aan
buitensteedsche leveranciers prijsopgave gevraagd, mede om
te voorkomen, dat Leidsche fabrikanten van deze bijzondere
regeling misbruik zouden maken. Blijkt daarbij, dat de aan
biedingen van buiten de stad belangrijk lager zijn dan de
Leidsche, dan geschiedt de bestelling meestentijds buiten de
gemeente.
Deze regeling heeft een alleszins begrijpelijken grond, n.l.
de wensch, dat een Leidsch werk zooveel mogelijk aan de
Leidsche industrie en aan de hier gevestigde werkkrachten
ten goede komt. Dit geldt niet alleen voor timmerwerk, doch
ook voor andere werken, het bouwvak betreffend. Zoo werd
bijv. in de bestekken voor den bouw van de Leiderdorpsche-
en de Singelbrug de clausule opgenomen, dat aan een Leidsche
fabriek de voorkeur zou worden gegeven, indien hare inschrij
ving niet meer dan 5% hooger was dan die harer buiten-
steedsche concurrenten.
In het algemeen verdient het naar onze meening aanbeveling
een onbeperkte mededinging, zonder bevoorrechting van een
bepaalde categorie van inschrijvers, open te stellen, doch in
bijzondere omstandigheden, als bijvoorbeeld tijden van
groote werkloosheid, blijkt het treffen van bijzondere rege
lingen wel eens noodig te zijn. Er bestaat daarom naar onze
meening op het oogenblik, nu trouwens allengs weder een
ruimer standpunt kan worden ingenomen, geen aanleiding
om af te wijken van de tot dusver gevolgde gedragslijn, die
hier op neer komt, dat voor elk geval afzonderlijk wordt
nagegaan, of en zoo ja in hoeverre, aan Leidsche fabrikanten
van timmer- of andere werken de voorkeur boven in andere
gemeenten gevestigde leveranciers moet worden gegeven.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging, het
adres voor kennisgeving aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N'°. 192. Leiden, 14 Augustus 1925.
Zooals in het ter visie liggend rapport van den Com
mandant der Brandweer, d.d. 10 November 1924, wordt
vermeld, is bij het laatste vanwege het Rijkstoezicht op
het gebruik van stoomtoestellen gehouden onderzoek naar
den staat van stoomspuit No. 2 gebleken, dat die oude
spuit in zulk een slechten toestand verkeert, dat zij niet
langer dienst kan blijven doen, tenzij belangrijke herstel
lingen worden aangebracht. De kosten dier herstellingen
zullen volgens de door den Commandant overgelegde prijs
opgaven 700.bedragen. De spuit zal dan weder
kunnen werken met 1 straal en derhalve van een zeer
geringe capaciteit blijven. Het aanwezige blusschings-
materieel laat vermindering met ééne spuit niet toe, zoodat,
aangezien de kosten van herstel niet evenredig zullen zijn
aan het nut, dat de spuit na hare herstelling zal kunnen
afwerpen, het aanbeveling verdient stoomspuit No. 2 door
ander blusschingsmaterieel te vervangen.
Aanvankelijk meenden wij, met den Commandant, dat
die vervanging zou kunnen plaats hebben door het aan
schaffen van eene kleine door handkracht voort te bewegen
motorspuit, doch bij verdere overweging kwamen wij op
grond van nadere mededeelingen van den Commandant tot
de conclusie, dat op die wijze wel een betrekkelijk goedkoop
3000.a 4000.doch niet een goed en aan redelijke
eischen voldoend brandbluschmiddel voor eene gemeente als
Leiden zou worden verkregen.
De oplossing moest derhalve in eene andere richting worden
gezocht.
Ten einde U een juist inzicht in den stand van zaken te
geven, brengen wij U in herinnering, dat het blusschings
materieel thans bestaat uit:
a. eene automobiel-motorspuit;
b. eene groote, slechts door paarden te vervoeren, stoom
spuit
c. eene kleine, met petroleum te stoken, stoombrandspuit;
d de kleine versleten stoombrandspuit;
benevens twee reddingsladders.
De drie n<>g aanwezige handspuiten kunnen buiten be
schouwing blijven, aangezien deze spuiten wegens haar
geringe prestaties voor het blusschingswerk van geen beteekenis
zijn en dan ook sedert jaren bij brand geen dienst meer
hebben gedaan. Binnenkort zal tot hare opruiming dienen
te worden overgegaan.
Van het sub a tot en met d genoemde materieel is stoom
spuit No. 2, gelijk gezegd, versleten, terwijl de groote stoom
spuit slechts door middel van twee paarden kan worden
verroerd. Sedert zich echter geen stalhouderij in de nabij
heid van de bergplaats van de groote stoomspuit bevindt,
leveit het uitrukken van de spuit groote bezwaren op en is
zij practisch buiten gebruik gesteld.
Na kennisneming van deze schets van den feitelijken
toestand, zal Uwe Vergadering met ons van oordeel zijn,
dat vermindering van het blusschingsmaterieel met eene
stoomspuit, zonder dat dit tevens gepaard gaat met aan
schaffing van nieuw materieel niet te verdedigen zou zijn.
Doch bovendien is het o. i. op den duur niet te verant
woorden, dat behalve de autospuit sub a genoemd, feitelijk
slechts de kleine met petroleum te stoken stoomspuit bij
brand dienst kan doen.
Indien toch b.v. tengevolge van eene aanrijding of het
breken van een onderdeel of om andere redenen de autospuit
tijdelijk buiten dienst moet worden gesteld, zou, door het
ontbreken van voldoènd reserve blusschingsmaterieel, het
blusschingswerk niet naar behooren kunnen worden verricht.
Met het oog op één en ander mag aanschaffing van
eene spuit met ongeveer gelijke capaciteit als de autospuit
o. i. niet langer achterwege blijven en wij hebben daarom
onderzocht op welke wijze het aanschaffen van eene dergelijke
spuit op voor de gemeente zoo voordeelig mogelijke wijze
zou kunnen geschieden.
Van dezelfde Maatschappij, die de automobiel-motorspuit
indertijd tot onze volle tevredenheid leverde, ontvingen wij
eene aanbieding in zake de levering van eene auto-spuit,
die tevens nog op andere wijze aan eene goede functionee
ring van de brandweer ten goede kan komen.
Blijkens die vrijblijvende aanbieding toch is die Maat
schappij bereid aan de gemeente te leveren voor een bedrag
van 15.650.eene automobiel-motorspuit van gelijke
capaciteit als de in dienst zijnde automobiel-motorspuit. De
aangeboden spuit is bovendien uitgerust met eene afneem
bare ladder met eene stijghoogte van 1820 M. Zij is dus
niet alleen ruim voldoende om de versleten stoomspuit N°. 2
en de feitelijk buiten gebruik gestelde groote stoomspuit
te vervangen, maar biedt tevens het groote voordeel aan,
dat de gemeente nu niet meer tot aanschaffing van eene
afzonderlijke automobiel-reddingsladder behoeft over te gaan
ter vervanging van de groote reddingsladder, die, doordat
zij slechts door handkracht kan worden aangevoerd, veelal
te laat bij den brand komt en zoodoende haar tweeledig
doel, het redden van menschen en het beter bestrijden van
den brandhaard, niet bereikt.
Voor de aanschaffing van eene automobiel-reddingsladder
werd bereids bij Uw besluit van 23 Februari 1920 (Ingek.
Stukken No. 62) een bedrag van 20.000.gevoteerd,