122 MAANDAG 3 AUGUSTUS 1925. De heer Sijtsma meent, dat de Raad het aangevraagde bedrag wel zal moeten voteeren, maar hij wil toch verklaren, dat hij het beleid van Burgemeester en Wethouders en van hun adviseurs in deze niet kan bewonderen. Men wil nu de schuld van de gebleken gebreken min ol meer aan den stoker geven, maar het is een feit, dat het badhuis indertijd niet goed is ingericht. Er staat wel in de stukken, dat men destijds voor een nieuwe zaak stond, maar Burgemeester en Wethouders hadden zich zoo noodig zeer goed kunnen doen voorlichten ten aanzien van de moderne eischen, waaraan zulk een badhuis moest beantwoorden. Nu dit niet is geschied, staat men na drie jaren voor een schadepost van ƒ4000. De heer Meijnen kan zich bij veel van het door den heer Sijtsma gesprokene aansluiten. Het is werkelijk heel jammer, dat de ervaring verschillende dingen, welke men bij de inrichting van het badhuis nog niet heelt gezien, op een dure manier heeft moeten leeren. Eveneens is het jammer, dat men geen grootereen vooral sterkere boilers heeft genomen en dat men niet heeft ingezien, dat een filter met ijzerkrullen zulke uitstekende diensten kan bewijzen, omdat door het aanbrengen van zulk een filter de zuurstof, welke in het water zit, gelegenheid heeft te oxideeren en dientengevolge de wanden en boilers daarna niet meer zóó aantast. Ook vindt spreker het jammer, dat men destijds niet heeft begrepen, dat men van die rookgassen, welke met een temperatuur van 400 a 475 graden Celsius den schoorsteen uitgaan, kon profiteeren. Thans is men gekomen op het juiste idee van den voor verwarmer. Dat is zeer mooi, maar eerder heeft men dat nog niet zoo ingezien. Thans zal een deel van de geproduceerde warmte gebruikt worden om alvast een groote hoeveelheid water in den voorwarmer op hoogere temperatuur te brengen. Het is ook jammer, dat de stoker niet dadelijk heeft ingezien, wat eigenlijk de beste manier van stoken is en dat ook hij nog al doende heeft moeten leeren. Eigenlijk moesten zulke menschen reeds in het begin van hunne carrière beschikken over de 100 procent van de ervaring, welke zij aan het eind hebben verworven, maar die zij reeds bij het begin behoeven, maar zoo gaat het nu eenmaal niet. Thans zijn wij echter op den beteren weg. Het vermoeden, dat de door de gasfabriek geleverde giet- cokes niet goed zou zijn, heeft geleid tot een onderzoek, waarbij gebleken is, dat die cokes wel goed was, doch dat het zat in de methode van stoken en onmiddellijk is daarin en met succes verandering gebracht. Intusschen, aan wat geschied is kan niets meer veranderd worden. Wij hebben een les van de ervaring gehad de ervaring is de beste leermeesteres en daarvoor moeten wij haar hooge honorarium betalen. Spreker beveelt dus, hoe onaangenaam de zaak op zichzelf ook is, de aanneming van dit voorstel ten zeerste bij den Raad aan, als zijnde in de gegeven omstandigheden het beste. De heer Sijtsma zal zich niet tegen dit voorstel verklaren, want hij begrijpt, dat, wanneer de Raad het niet aanvaardt, daarmede het'belang van de gemeente niet gediend is. Men zou later nog voor grootere kosten komen te staan. Het doet spreker genoegen, dat de Wethouder eveneens jammer vindt, dat het zoo geloopen is, maar hij vindt het nog meer jammer, dat men er zoo licht over heenstapt. Het ware veel beter geweest, dat men, alvorens in zee te gaan met de badinrichting, inlichtingen had ingewonnen, en dat men als stoker niet den eerste den beste had aangenomen, maar iemand, die eenige kennis van het vak had. Er waren zeer vele sollicitanten voor deze functie, maar men heeft blijkbaar een der minst geschikten gekozen, een niet-vak man, een tuinman naar hij meent, terwijl er onder de meer dan honderd sollicitanten vakmenschen waren. En nu maakt men zich er gemakkelijk van af en zegt men: het is jammer; wij hebben een goede leerschool doorloopen. Het spijt spreker dit te moeten constateeren en hij spreekt de hoop uit, dat Burgemeester en Wethouders in het vervolg bij dergelijke nieuwe zaken vooraf goede inlichtingen zullen inwinnen. Spreker heeft het nog eens nagezien in de stukken van 1922 en toen was volgens Burgemeester en Wethouders alles goed en flink in orde. De Raad moest, (Omdat hij onderstelde, dat Burgemeester en Wethouders hun adviseurs, en met name den Directeur van Gemeentewerken, hadden geraadpleegd, toen het voorstel wel aannemen. De heer Dubbeldeman zegt, dat het niet den schijn mag hebben alsof de heer Sijtsma alleen op dezen post aanmerking maakt. Aan al dat »gejammer" van den Wethouder heeft de Raad niets. De heer Sijtsma zeide in tweede instantie terecht, dat de gemeente in hoofdzaak die ƒ4000.had te betalen, doordat een niet vakkundige tot stoker is aangesteld. Onder de sollicitanten waren uitstekende krachten en toch nam men dezen niet-deskundige. In de loopgangen werd toen al verteld, dat die man reeds was benoemd, voordat de voor dracht van Burgemeester en Wethouders den Raad bereikte. Er is echter iets anders. Men had, toen dit badhuis werd ingericht, reeds eenige ervaring kunnen hebben. Het heeft spreker altijd bevreemd, dat, terwijl men op aanraden van de directie van de Lichtfabrieken het badhuis van »de Een dracht" met gas ging stoken, omdat dit veel beter heette te zijn dan het stoken met kolen, in een badhuis, dat de gemeenle zelve ging exploiteeren, een, laat ik zeggen, ouder- wetsche stookplaats werd gemaakt. Sprekers ervaring is, dat het stoken met gas uitnemend bevalt, althans beter dan de methode van stoken, gelijk die aan de van der Werfstraat wordt toegepast. De slijtage is gering en men heeft nog geen ƒ4000.onkosten behoeven te maken voor het aanbrengen van verbeteringen. De heer Splinter wil het gesprokene door den Wethouder een weinig aanvullen. Dat de gemeente voor deze uitgave van ƒ4000.komt te staan, vindt zijn oorzaak niet alleen hierin, dat de stoker niet bekwaam was, maar in de omstan digheid, dat de laatste jaren het badhuis overbelast is geweest. Burgemeester en Wethouders hebben in 1922 na ingewonnen adviezen het badhuis zoo modern mogelijk doen inrichten, maar het gebruik is zoo toegenomen, dat van de inrichting meer werd gevergd dan zij doen kon. Spreker wijst er den heer Dubbeldeman op, dat »de Eendracht" dezer dagen groote onkosten heelt gehad aan de gasverwarming. Bij die methode van stoken is de slijtage geweldig groot. De heer Meijnen kan, ter geruststelling van den heer Dubbeldeman, zeggen, dat deze dingen hem zeer zwaar heb ben gelegen. Hetgeen in 1922 vanwege Burgemeester en Wethouders is gebeurd kan hij persoonlijk niet verantwoorden, omdat hij toen nog geen deel uitmaakte van het College, maar hij kan wel zeggen, dat de kwestie van die overbelasting een zeer groote rol heeft gespeeld, want men heeft bij de oprichting niet kunnen voorzien, dat van het badhuis een zoo druk gebruik zou worden gemaakt als den laatsten tijd het geval is geweest. Het aantal douches en kuipbaden is sterk toegenomen en daardoor moest er soms harder worden gestookt dan eigenlijk met het oog op het materiaal, waar over men beschikte, wenschelijk was. Wat den Badmeester betreft, deze behoort niet tot de slechtste, die men uit de sollicitanten had kunnen nemen de heer Sijtsma nam die bewering dan ook terugintegen deel, de man is daar uitstekend op zijn plaats. Hij behartigt verbazend goed de belangen van de gemeente. Hij wist natuurlijk nog niet dadelijk alles wat op dit gebied het beste was; dat heeft een technisch en practisch ontwik keld bedrijfsleider van de gasfabiiek, die natuurlijk hooger staat, hem bijgebracht, zooals allen in hun leven van dezen of genen een wenk kunnen krijgen, waardoor zij de dingen nog beter kunnen doen dan vroeger. Deze man is daar geheel op zijn plaats en die genoemde bedrijfsleider heeft aan spreker dan ook de verzekering ge geven, dat men nauwelijks een beteren badmeester zou kunnen krijgen. Wat betreft het badhuis van »de Eendracht", ook daar heeft men verleden jaar de boilers moeten vervangen, omdat ze stuk waren. Daar heeft men dus precies dezelfde ervaring opgedaan. Alleen heeft men ze daar niet zelf behoeven te betalen, omdat men had een garantie-overeenkomst met de Lichtfabrieken. Wat de slijtage betreft heeft men dezelfde ervaring bij »de Eendracht" opgedaan als bij dit badhuis. Verder moet spreker in aansluiting aan hetgeen de heer Splinter gezegd heeft er op wijzen, dat men voor de verwar ming met gas, zooals men in het gebouw van »de Eendracht" heeft, nu niet zoo veel bewondering meer heeft als uit de woorden van den heer Dubbeldeman afgeleid zou kunnen worden. Dit blijkt o. a. uit haar laatste verslag, waarin het Bestuur klaagt over de zeer hooge kosten van de gasver warming. Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVII. Beantwoording van de interpellatie van de heereh Sijtsma en Verweij, in zake de niet-toelating van leerlingen tot de 6e klasse der opleidingsschool voor U. L. O. De heer Meijnen verkrijgt het woord tot beantwoording van de interpellatie en zegt: Mijnheer de Voorzitter. De vragen luiden»Is het Burgemeester en Wethou ders bekend, dat een vijftal ouders van leerlingen aan de school Duivenbodestraat B, die wenschten, dat hunne kinde ren, welke het 6de leerjaar dezer school hadden doorloopen, naar het U. L. Onderwijs zouden overgaan en daarvoor, zooals gewoonte pleegt tè zijn, deze leerlingen wilden doen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 4