98 eeniging van Gestichtsartsen tot den Raad gericht verzoek, om verhooging van wedde voor de geneesheeren aan onze inrichtingen, ter visie te doen leggen, terwijl sindsdien geen enkel lid van den Raad daarin aanleiding heeft gevonden, om van zijn recht van initiatief in dezen gebruik te maken. Na kennisneming van het bovenstaande zal het Uw College duidelijk zijn, dat wij ons ook thans tegen inwilliging van het onderwerpelijk verzoek meenen te moeten verzetten. Na 1920, het jaar, waarin de salarissen van het gemeente- personeel in verband met den hoogeren levensstandaard en in onderlingen samenhang aanzienlijk verbeterd zijn, en zeker niet na 1922 zijn de levensomstandigheden zoodanig gewijzigd, dat zij thans een verhooging van wedde over de geheele linie en uit den aard der zaak nog minder van een bepaalde groep zouden wettigen. Men kan van oordeel zijn, dat de wetenschappelijke amb tenaren, vergeleken met de handswerklieden, te laag worden bezoldigd, doch de geneesheeren hebben, in vergelijking met andere wetenschappelijke ambtenaren, die de gemeente in haren dienst heeft, daarover zeker allerminst reden tot klagen. Dat er voorts gestichten zijn, die hoogere sala rissen betalen, ook dit vermag in ons bovenvermeld stand punt geen wijziging te brengen, omdat naar onze meening ieder gesticht naar zijne eisen omstandigheden moet worden beoordeeld en dan hebben milieu, bijverdiensten en andere factoren een zoo groote, soms een zoo overwegende betee- kenis, dat het salaris vaak slechts in de tweede plaats in aanmerking komtin een vergelijkenden staat van salarissen komen evenwel deze gewichtige factoren in het geheel niet tot hun recht, zoodat hij voor een objectieve beoordeeling der salarissen een weinig betrouwbaren maatstaf biedt. Wij zouden hiermede gevoegelijk onze beschouwingen kunnen eindigen, ware het niet dat het verzoek, welks inwilliging, zooals wij boven reeds uiteenzetten, onvermij delijk tot salarisverhooging van alle geneesheeren onzer inrichtingen zou leiden, eenige argumenten bevatte, welke meer in het bijzonder weddeverbetering van den genees heer van „Voorgeest" zouden wettigen. Deze argumenten nu hebben op ons den indruk gemaakt geen andere te zijn dan die, waarmede soortgelijke verzoeken plegen te worden omkleed en die, gespeend als zij meestal zijn van allen zin voor realiteit, slechts dienen het beeld voor onze oogen te tooveren van den, in casu, idealen, wetenschappelijken amb tenaar, die zijn ambt op ideale, wetenschappelijke wijze vervult, om naar dien idealen maatstaf de noodzakelijk heid of wenschelijkheid te bepleiten van salarissen, hooger dan de nuchtere werkelijkheid in staat of bereid is te geven. Dat de geneesheer van „Voorgeest" een aware en leidende positie heeft, achten wij met den Geneesheer-Directeur een uitspraak, die van ernstige overdrijving niet is vrij te pleiten; zijne betrekking is als die van eiken anderen af- deelingsgeneesheer in het algemeen zóó zwaar als hij haar zelf, natuurlijk met inachtneming van zekere grenzen, wil doen wegen. Dat voorts voor dezen geneesheer een langdurige, speciale voor-opleiding in de psychiatrie en paedologie noodig zou zijn, acht de Geneesheer-Directeur eveneens onjuist en over dreven. Waar tegenwoordig de psychiatrie aan de Universi teiten een leer- en examenvak is, is zijns inziens een assis tentschap van een of twee jaren meer dan voldoende, terwijl bovendien een paedoloog niet wordt gevraagd; de betrekking van geneesheer aan „Voorgeest" biedt daaren tegen wel een goede gelegenheid om paedoloog te worden. Wat het argument betreft, dat andere geneesheeren, zoo als huis- en fondsartsen zonder speciale vooropleiding vaak meer verdienen dan gestichtsgeneesheeren, dit doet den Geneesheer-Directeur denken en hiermede typeert hij naar onze meening zeer juist de waarde van dit argument „aan dien marine-arts in een van Pierre Loti's boeken, die bij de maandelijksche uitbetaling steeds vond, dat hij te weinig kreeg, als hij dacht wat sommige beroemde collega's in Parijs verdienden." Bovendien wettigt de van deze ge neesheeren gevorderde grootere lichaamsinspanning, gevolg van het dag en nacht in touw zijn, een hooger salaris dan van de gestichtsgeneesheeren. Ten aanzien van de ten slotte door adressant geuite vrees, dat „Endegeest" zich op den duur niet zal kunnen voorzien van volkomen wetenschappelijk opgeleide ambtenaren, zooals alge meen voor een dergelijken werkkring in het belang der lijders noodzakelijk wordt geacht, merkt de Geneesheer-Directeur, dien wij, als tot oordeelen in dezen bij uitstek bevoegd, hier bij voorkeur aan het woord laten, op „Bij iedere vacature, die ik hier als Geneesheer-Directeur meemaakte, hebben wij steeds de keus gehad uit de besten van den lande" en iets verder „Hoe men dan ook kan be weren, dat 't op den duur spaak moet loopen, is mij onbe grijpelijk." Met het bovenstaande meenen wij te kunnen volstaan en het is op grond daarvan dat wij Uw College in overweging geven den Raad voor te stellen op het verzoek afwijzend te beschikken. De Commissie van Beheer voornoemd Aug. L. Reimeringer, Voorzitter. J. A. v. d. Stok, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen het Bestuur van de Nederlandsche Vereeniging van Gestichtsartsen; dat het hem getroffen heeft, dat in den oproep voor de betrekking van tweeden geneesheer aan het Krankzinnigen gesticht „Endegeest" wederom een jaarwedde van ƒ5000. tot 6000.als belooning in uitzicht wordt gesteld; dat hij er op wil wijzen, dat de betrekking van dezen geneeskundige hem een zware en leidende positie geeft; dat hij beleefd onder Uwe aandacht brengt, dat dit door hem een onvoldoende belooning wordt geacht voor een wetenschappelijk ambtenaar, die als regel in deze functie zijn hoogste positie heeft bereikt; dat de geneeskundige daarvoor noodig heeft een langdurige speciale vooropleiding, niet alleen in de psychiatrie en neuro logie, doch in dit geval ook in de paedologie; dat de bezoldiging van geneeskundigen, die geen speciale vooropleiding hebben genoten, bijv. vaste geneesheeren aan ziekenfondsen, dikwijls een veel hooger salaris genieten; dat ook de geneesheeren aan andere krankzinnigenge stichten als regel een hoogere bezoldiging genieten, waardoor „Endegeest" zich op den duur dus niet zal kunnen voorzien van volkomen wetenschappelijk opgeleide ambtenaren, zooals algemeen voor een dergelijken werkkring in het belang der lijders noodzakelijk wordt geacht. Redenen waarom bovengenoemd Bestuur Uw College eerbiedig verzoekt het daarheen te willen leiden, dat het salaris van dezen ambtenaar worde herzien in voor hem gunstigen zin. Een overzicht van de bezoldigingen in eenige andere gestichten wordt hierbij ingesloten. 'tWelk doende, voor het Bestuur voornoemd, W. Beyerman, Secretaris. Santpoort, 19 Mei 1925. Brederodeweg. N°. 175. Leiden, 23 Juli 1925. Bij raadsbesluit, van 19 Mei 1924 werd de tijdelijke aan stelling van Mej. W. H. Nederhoed als leerares in Engelsche taal en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes verlengd voor den duur van den cursus 1924/25, terwijl de heer J. H. Wattez, leeraar in hand-en lijnteekenen aan de Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus gedurende den cursus 1924/25 werd belast met het geven van onderwijs in rechtlijnig teekenen aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Voorts werd de heer F. W. J. Mugge bij raadsbesluit, d.d. 11 Augustus 1924 voor den tijd van een jaar, ingaande 1 September 1924, benoemd tot amanuensis 1ste klasse bij het onderwijs in de natuur- en scheikunde en natuurlijke historie aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Aangezien het ons met de Commissie van Toezicht op en den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs gewenscht voorkomt deze tijdelijke aanstellingen te verlengen voor den duur van den cursus 1925/26 geven wij Uwe Vergadering in overweging: a. de tijdelijke aanstelling van mej. W. H. Nederhoed als leerares in Engelsche taal en letterkunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, behoudens goedkeuring door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, te verlengen voor den duur van den cursus 1925/26; b. den heer J. H. Wattez, leeraar in hand-en lijnteekenen aan de Hoogere Burgerschool met vijf-jarigen cursus, ge durende den cursus 1925/26 op nieuw tijdelijk te belasten met het geven van onderwijs in rechtlijnig teekenen aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes; c. de tijdelijke aanstelling van den heer F. W. J. Mugge als amanuensis, 1ste klasse, bij het onderwijs in de natuur- en scheikunde en natuurlijke historie aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, ingaande 1 September 1925, voor den duur van een jaar te verlengen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 4