102 MAANDAG 29 JUNI 1925. het college kwalijk wil nemen dat het afwijkt van de adviezen van de Commissie van Fabricage en van den Directeur van Gemeentewerken. Hij heeft alleen gezegd, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders hij zegt dit natuurlijk zonder eenige bitterheid de argumenten van den Directeur en van de Commissie noodig hebben, die wel degelijk breed voerig in het praeadvies worden opgenomen. Spreker heeft alleen zijne verwondering te kennen gegeven, dat, nu de Directeur en de Commissie deze zaak wel urgent achten het hangt bij Burgemeester en Wethouders voornamelijk af van de noodzakelijkheid; zij zeggen: omdat het niet nood zakelijk is, hebben wij het geld er niet voor over van de adviezen van deze beide adviseurs, die het kunnen beoor- deelen, in het praeadvies geen gewag wordt gemaakt. De Voorzitter heeft speciaal naar voren gebracht de geld- quaestie. Dat is ook een quaestie van aanvoelen. Over de geldquaestie heeft spreker niet zoo hooren spreken, toen aan de orde was het voorstel betreffende de demping van de Mare, welke veel meer zou gekost hebben. Daarvoor was het geld wel te vinden. De Voorzitter zegt, dat, bestuurders van voertuigen van de Poelbrug komende een afstand van 300 M. daar al beginnen met het oog op den spoorwegovergang hun vaart te verminderen. Spreker deelt deze meening niet; auto bestuurders verminderen hun vaart slechts op geringen afstand van den spoorwegovergang. Wat betreft den spoorwegovergang, ook de verbreeding daarvan is zeer noodzakelijk en spreker meent dan ook, dat het één, het gevolg van het andere zal zijn. Keulen en Aken zijn echter niet op één dag gebouwd. Was het deel van den weg vanaf den overweg tot halver wege de woning van den directeur van het ziekenhuis niet verbreed, dan zou verbetering van dit wegvak minder nood zakelijk zijn dan nu het geval is. Nu heeft men daar als het ware een trechter; het is een geweldige vernauwing. Spreker is door het- betoog van den Voorzitter en den Wethouder niet van inzicht veranderd. Hij blijft de ver betering van dit wegvak met den Directeur van Gemeente werken en met de Commissie van Fabricage urgent achten en blijft zijn voorstel bij den Raad aanbevelen. De heer Knuttel acht de geldkwestie wel degelijk een belangrijke, maar zijns inziens moet men elke zaak naar haar eigen waarde bekijken, niet naar den oogenblikkelijken stand der gemeentekas. Nu is de vraag of men, het geld gevende voor minder urgente zaken, het daardoor niet moeilijker maakt urgenter zaken er door te krijgen. Spreker is met Burgemeester en Wethouders van oordeel, dat er veel urgen ter verkeersverbeteringen zijn tot stand te brengen dan deze verbreeding. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de heeren Huurman, Zuidema, Spendel en van Hamel wordt in stemming gebracht en met 20 tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Sijtsma, Coster, Spendel, Dubbel- deman, Bergers, Zuidema, Verweij, Wilbrink, Heemskerk, van Hamel, Mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van Stralen, Kooistra, Mevrouw Dietrich—de Rooij, de heeren Schüller, Huurman, Witmans, Knuttel, Splinter en van Eek. Tegen stemmen de heeren Deumer, Oostdam, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, van Rosmalen, van der Reijden en Wilmer. De Voorzitter zegt, dat het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt geacht hiermede te zijn afgedaan. XXIV. Praeadvies op het voorstel van Mevrouw van Rallie van Embden en den heer Sijtsma, om jaarlijks een bedrag van ten hoogste 1000.beschikbaar te stellen ter bevordering van de opvoering van eerste klasse-uitvoeringen in den Leidschen Schouwburg. (Zie Ing. St. No. 130.) De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw van Itallievan Embden zegt met de indiening van dit voorstel te zijn gekomen, omdat zij de belasting op de kunst een buitengewoon hatelijke belasting vindt. Niet alleen dat de kunstenaars in dezen tijd een buitengewoon moeilijk leven hebben, maar de overheid haalt van hen, alsof hun bedrijf een gewoon neringbedrijf ware, nog een geweldige som af. Spreekster wil niet voorstellen deze belasting geheel af te schaffen, omdat tal van praestatie's daaronder vallen en wij dan het meerderwaardige en het minderwaardige over één kam zouden gaan scheren. Niet, dat spreekster geen eerbied heeft voor welke praestatie van kunst ook, maar men moet toegeven, dat een met mechanische krachten werkende bioscoop niet eenzelfden invloed kan hebben op de volksbeschaving als een kunst, die werkt met de levende, vibreerende, zenuw- verterende krachten van levende menschen. Men kan die belasting niet heffen naar ethische en aesthe- tische inzichten, want daarvoor verschillen de gezichtspunten te veel. Aan afschaffing van deze belasting valt niet te denken, want de opbrengst zou niet gemist kunnen worden. Het leven is voor de kunstenaars op het oogenblik buiten gewoon moeilijk; voortdurend ziet men hen van gezelschap veranderen en ziet men nieuwe gemeenschappen voor de kunst oprichten. Die instabiliteit ligt niet in het karakter van de kunstenaars zeiven, maar zij is een gevolg van hunne tegenwoordige wanhopige sociale positie en van de slechte recettes, welke zij maken, doordat het publiek op alle manieren zijn uitgaven moet verminderen. Men kan de praestatiën van de kunstenaars niet gelijk stellen met welke andere praestatiën ook, al geeft ook iedere andere werker zijne waarde aan de gemeenschap. De kunst moet voor ons eigen heil op een ander niveau geplaatst worden. Het is bekend het wordt ook erkend in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders en in het advies der Schouwburg-Commissie dat niet alle stukken hier kunnen komen, en nu geven Burgemeester en Wethouders den zeer eigenaardigen raad, dat men dan maar naar den Haag moet gaan, als men die enkele stukken wil zien, welke hier niet kunnen gegeven worden. Het lijkt spreker toe niet juist de taak te zijn van het bestuur eener stad, welke toch al door natuurlijke oorzaken lijdt onder de nabuurschap van een groote stad, om te zeggen ga maar naar die andere stad als ge het daar mooier vindt! Het zou kunnen zijn, dat het publiek dien raad ook zou gaan opvolgen wat betreft winkels en magazijnen, die ook in het algemeen niet kunnen concurreeren met den Haag en onder de concurrentie met den Haag zuchten. De prachtige ver bindingen, welke tegenwoordig met den Haag bestaan, zouden het aan het publiek gemakkelijk maken om dien raad van het college op te volgen. Het schouwburgbestuur komt met allerlei practische be zwaren, maar die zou men eerst later, als men tot de uit voering komt, onder de oogen behoeven te zien. Niets is zonder bezwaren, maar alle bezwaren kunnen, als men wil, overwonnen worden. Als men steeds voor bezwaren uit den weg gaat, dan beteekent dat ten slotte: niets doen; en dat is toch ook niet de taak van de overheid. Er wordt gezegd, dat de verminderde prijzen niet door de bevolking worden gevraagd, maar de voorstellers vragen die evenmin. Dat is dus een fantasie van het schouwburgbestuur, welke men kan evacueeren. In verband hiermede vervalt ook het argument, dat het publiek zou wachten, totdat die ver minderde prijzen kwamen. Wat die commissie betreft, bestaande uit vier Raadsleden en drie personen uit de burgerij, welke ten slotte eensgezind zou moeten zijn, de voorstellers kunnen gemakkelijk de bezwaren der Raadsleden ontzien, behalve van de leden, die tegen eiken schouwburg en elk tooneel zijn. Met deze laatsten kan men nooit eensgezind worden, maar onder de overige leden der rechtsche fractie's zijn heeren, die het tooneel op zichzelf niet verafschuwen, maar wel de verkeerde uitingen, die toegeven, dat het tooneel opvoedend kan werken, en die door hun aanwezigheid in den schouwburg toonen niet bang te zijn om naar goede stukken te gaan zien. Spreekster is heilig overtuigd, dat op aesthetisch en ethisch gebied stukken zijn te vinden, welke niet tegen een hooge volksovertuiging zondigen. De wereld zou te arm zijn, indien zij dergelijke gemeenschappelijke stukken, van af het Grieksche tooneel over Shakespeare heen, niet bezat. Daarom heeft zij gewild, dat die commissie eensgezind zou zijn. De beste uit die stukken moeten worden uitgezocht. Spreekster wil eenerzijds, dat de overheid de bevolking in al haar lagen weer naar een schoone kunstvoorstelling lokt, omdat dit een verhooging van het levensgenot meebrengt, maar anderzijds wenscht zij, dat de kunstenaars, die anders zouden uitsterven als soort, doordat zij den strijd in dit sociale leven niet meer konden volhouden, door de overheid worden geholpen, financiëel op bescheiden schaal, maar moreel op diepere wijze. De heer Verweij zegt, dat hij het principe, dat ten grondslag ligt aan het voorstel van mevrouw van Itallie en den heer Sijtsma, voorstaat. Zijns inziens heeft de gemeente op het gebied van de kunst enz. wel degelijk een taak en juist het feit, dat die taak te veel wordt overgelaten aan het particulier initiatief, is oorzaak, dat er op dit gebied zoo veel verderf heerscht. Sprekers fractie meent, dat met betrekking tot het opvoeren van toonee'stukken van het Gemeentebestuur een opvoedende kracht moet uitgaan. De bedoeling is niet censuur te doen uitoefenen, maar getracht moet worden de opvoering te bevorderen van stukken, welke niet bederf en verderf onder de bevolking brengen, waarvan men zoo vaak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 8