94
verbod voor kinderen wenschelijk is en dat er mitsdien
alle aanleiding is, om op het verzoek van de Ondercommissie
in te gaan. Daartoe kan gebruik gemaakt worden van de
bepalingen, door ons in 1922 voor gelijk doel ontworpen.
De minderheid van onze Commissie kan zich met het
gevoelen der meerderheid niet vereenigen. Hoewel ook zij
het rooken door jeugdige personen afkeurenswaard acht,
meent zij, dat tegen dit euvel niet door de gemeentelijke
overheid, doch door de ouders en opvoeders moet worden
opgetreden. Dit voorkomt tevens, dat kinderen deswege
reeds op jeugdigen leeftijd met den strafrechter in aanraking-
komen, hetgeen onze minderheid hoogst ongewenscht vindt.
In de memorie van toelichting tot het adres der Ouder
commissie wordt, wat dit laatste bezwaar betreft, opge
merkt, dat dit „gemakkelijk" kan worden ondervangen,
„door in de verordening te bepalen, dat overtreding van
het verbod gestraft zal worden met inbeslagname van het
rookgerei". „Wanneer" zoo zegt die toelichting verder
„de agenten van politie, brug- en parkwachters daartoe
gemachtigd worden, zal in de practijk blijken, gelijk elders,
dat deze natuurlijke straf voldoende effect sorteert."
Wij moeten er ÏJwe aandacht op vestigen, dat deze meening
van de adressante op een dwaling berust, althans zich met
onze strafwetgeving niet verdraagt. Immers, het rooken door
kinderen op den openbaren weg wordt èf niet verboden,
öf het wordt wel verboden en moet in het laatste geval
natuurlijk strafbaar gesteld worden, omdat een verbod zonder
sanctie geen zin heeft. Een feit strafbaar stellen zonder hem,
die het begaat, met den rechter in aanraking te brengen,
is evenwel niet mogelijk. Het rooken moet dus strafbaar
gesteld worden, wil er eenige maatregel van de Overheid
tegen het kind mogelijk zijn. Eenmaal strafbaar feit, is de
soort van maatregel geheel aan liet goedvinden van den
rechter overgelaten. Deze kan n.l. of het kind zonder toe
passing van eenige straf teruggeven aan de ouders of voogden,
èf het berispen, èf, bij recidive, geldboete van ten hoogste
ƒ90.opleggen dan wel het kind al of niet voorwaardelijk
in een tuchtschool plaatsen, Welke straf de Eaad derhalve
op de overtreding stelt, doet er niet toe, als het feit maar
door een strafbepaling tot strafbaar feit gestempeld wordt.
Overigens kan de bijkomende straf van verbeurdverklaring
(afgezien van twee hier niet ter zake dienende gevallen)
nimmer zonder een hoofdstraf worden opgelegd, omdat zij
betreft voorwerpen, waarmede het op zichzelf strafbare feit
is gepleegd of die door het strafbare feit verkregen zijn.
Verbeurdverklaring van de sigaretten, enz. kan dus in de
verordening alleen mogelijk gemaakt worden, indien ook,
in casu, het rooken zelf strafbaar wordt gesteld. Een straf
van inbeslagneming kent de wet niet.
Adressante spreekt zichzelf trouwens in zekeren zin tegen,
door eerst te zeggen, dat het niet gewenscht is, het kind in
aanraking met den rechter te brengen, en daarop te laten
volgen, dat dit kan worden ondervangen door het rooken
met inbeslagneming te straffen. Gesteld, dat inbeslagne
ming een straf ware,, dan zou naar ons recht die straf nim
mer door „agenten van politie, brug- en parkwachters",
doch alleen door den rechter kunnen worden opgelegd.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergade
ring in overweging over te gaan tot vaststelling van de
navolgende verordening
V E It O It I) E N I N G,
houdende wijziging van de verordening van 3 April 1922
(Gemeenteblad no. 18) tot beteugeling van het gebruik
van tabalc door hinderen.
Artikel I.
Na artikel 2 van bovengenoemde verordening wordt in
gevoegd een nieuw artikel, luidende als volgt:
„Art. 2bis.
Het is een kmd beneden den leeftijd van veertien jaren
verboden op dgn openbaren weg of op een voor het publiek
toegankelijke plaats tabak, sigaren of sigaretten te rooken
of tabak, sigaren of sigaretten bij zich te hebben."
Artikel II.
In artikel 4 wordt in plaats van „artikel 2" gelezen: „de
artikelen 2 en 2bis."
Aan artikel 4 wordt toegevoegd een nieuw tweede lid,
luidende als volgt:
„De rechter kan de voorwerpen, den veroordeelde toe-
behoorende, waarmede de overtreding is gepleegd, verbeurd
verklaren."
De Commissie voor de Strafverordeningen,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
Leiden, 10 April 1925.
Aan den Eaad der gemeente Leiden.
Edelachtbaar College!
Namens den Ouderavond van de openbare lagere school,
Duivenbodestraat B, gehouden op Donderdag 26 Maart j.l.
wendt onze commissie zich tot U met het beleefd maar
dringend verzoek de verordening van 3 April 1922 tot
beteugeling van het gebruik van tabak door kinderen in
dien zin aan te vullen, dat het aan kinderen beneden den
leeftijd van 14 jaar verboden wordt op den openbaren weg
of op een voor het publiek toegankelijke plaats tabak,
sigaren of sigaretten te rooken.
Voor de gronden, waarop dit verzoek steunt, hebben wij
de eer Uw College te verwijzen naar bijgaande memorie
van toelichting.
Met verschuldigde gevoelens,
de Oudercommissie v/d School
Duivenb.str. B.
M. Scheurwater, Voorzitter.
A. Hemerik, Secretaris
Memorie van Toelichting.
Waar Uw College in 1916 eene verordening tegen het
rooken door kinderen in het leven riep en in 1922 deze
verordening eenigermate verscherpte, daar meent onze
commissie ontslagen te zijn van de verplichting, welke
anders stelllig op haar zou rusten, om in den breede den
nadeeligen invloed van het rooken door schoolgaande
kinderen te schetsen.
Gevraagd mag enkel worden of door de bestaande ver
ordening het doel, waarvoor ze werd afgekondigd, is bereikt
of benaderd.
O.i. moet hierop beslist ontkennend geantwoord worden.
Het aantal jeugdige rookers is nog schrikbarend groot.
Van de 26 jongens in het 5e leerjaar onzer school rooken
er geregeld of zoo nu en dan 14. d.i. meer dan 50%. Dat
op andere scholen en in 't 6e leerjaar de verhoudingen
gunstiger zullen zijn is niet waarschijnlijk.
De Eaad zal daarom na den eersten stap het straf
baar stellen van de verkoopers van tabak etc. den
tweeden moeten doen, nl. het rooken door de kinderen zelf
moeten verbieden.
Zoowel in 1916 als in 1922 zijn daartoe reeds pogingen
gedaan. Deze faalden echter, zij het ook met de grootst
mogelijke minderheid achter zich.
Het groote bezwaar bij de tegenstanders van zulk een
verscherping der verordening was, dat men het niet ge
wenscht vond, dat het kind op zoo jeugdigen leeftijd reeds
in aanraking met den rechter zou komen.
O. i. kan dit bezwaar gemakkelijk worden ondervangen
door in de verordening te bepalen, dat overtreding van het
verbod gestraft zal worden met inbeslagname van het
rookgerei. Wanneer de agenten van po itie, brug- en park
wachters daartoe gemachtigd worden zal in de practijk
blijken, gelijk elders, dat deze natuurlijke straf voldoende
effect sorteert.
NJ. 168. Leiden, 4 Juli 1925.
Wij hebben de eer U voor te stellen op de ter visie
liggende verzoekschriften inzake schoolgeld Middelbaar- en
Hooger Onderwijs heffingsjaar 1924/25, te beschikken over
eenkomstig ons mede ter visie liggend advies.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.