104
MAANDAG 29 JUNI 1925.
het in zulk een commissie ging over stukken van Heyermans,
waarover men in »Het Volk" en andere bladen niets dan goeds
leest, dan vreest spreker, dat er groot verschil van meening
zou heerschen over de vraag, of die stukken voor subsidie in
aanmerking zouden moeten komen en dat het niet mogelijk
zal zijn tot eenstemmigheid te komen.
Op grond van een en ander vereenigt spreker zich gaarne
met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
De heer Deumer zegt, dat zijn fractiegenooten en hij kunnen
meegaan met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders,
omdat ook zij het standpunt innemen, dat de overheid in
deze geen taaie heeft.
Als men in buitenlandsche bladen leest, dat in Engeland
en Amerika van de zijde der tooneel-directeuren geregeld
pogingen in het werk worden gesteld tot zuivering van het
tooneel in verband met het gehalte der stukken, en daar
commissie's worden benoemd om het tooneel op hooger peil
te brengen, en als men kennis neemt van de recensie's in
die bladen, waaruit blijkt, dat met die uitvoering in het
algemeen niet de bevordering van de kunst wordt beoogd,
dan is het beter dergelijke moeilijkheden niet het land binnen
te halen, afgezien nog van de vraag, of het tooneel al dan
niet goed is.
Men zegt, dat het tooneel zich zoo sterk heeft ontwikkeld,
maar 20 jaren geleden heeft men eens een stuk opgevoerd
van Gerard Hauptmann, met het gevolg, dat bij de derde
opvoering de opera in staat van faillissement werd verklaard.
Daaruit blijkt, dat men er in de kringen der voorstanders
nooit veel voor gevoeld heeft dergelijke pogingen te steunen.
De heer Sanders doet opmerken, dat de zaak na de toe
lichting van mevrouw van Itallie er niet eenvoudiger op is
geworden. Oorspronkelijk deed mevrouw van Itallie het
voorkomen, alsof zij dit voorstel deed om de Leidsche bevolking
goede tooneelstukken te laten genieten, maar nu blijkt, dat
zij nog een ander motief heelt, n.l. het subsidieeren van de
tooneelspelers.
Voor het eerste doel is dit voorstel niet noodig. Neemt men
in aanmerking, dat te Leiden in het seizoen 90 tooneel-
voorstellingen worden gegeven, dan kan men zich moeilijk
indenken, dat de een of twee voorstellingen, die tengevolge
van het voorstel van Mevrouw van Itallie zouden plaats
hebben, de cultureele ontwikkeling van de Leidenaars zoo
zeer zouden bevorderen of vervolmaken, zoodat uit dit oogpunt
bezien het voorstel van Mevrouw van Itallievan Embden
spreker absoluut overbodig lijkt.
Te meer is dit nog het geval, als men eens nagaat het
lijstje van de stukken, welke hier vertoond worden. Daaronder
zijn er, welke de voorstellers op het oog hebben. Meermalen
zijn stukken van Shakespeare gegeven; vele stukken zijn
gegeven door zeer goede gezelschappen, ja zelfs de beste
gezelschappen uit den lande. Spreker kan zich dus niet
voorstellen, dat er behoefte zou bestaan om het aantal tooneel
stukken, welke hier gegeven worden, nog te vergrooten.
Hetgeen de schouwburg hier geeft voldoet genoegzaam aan
de eischen van de voorstellers.
De technische moeilijkheden, welke zouden bestaan, vooral
wat betreft het samenstellen der commissie en de beoor
deeling der stukken door de commissie, zijn reeds door
eenige leden uiteengezet. Het zal zeer moeilijk zijn om te
beoordeelen, welke stukken voor het subsidie in aanmerking
zouden moeten komeD.
Ook is het moeilijk om te beoordeelen, of het inderdaad
noodzakelijk is, dat een tooneelgezelschap gesubsidieerd wordt,
gelijk wel uit het volgende blijkt.
De N. V. »Het Vereenigd Tooneel", directeuren de heeren
Eduard Verkade en Dirk Verbeek, heeft onmiddellijk nadat
zij gehoord had van het voorstel van mevrouw van Itallievan
Embden een brief geschreven aan het gemeentebestuur om te
trachten op een deel van het subsidie beslag te leggen, en wel
ten behoeve van de vertooning van het tooneelstuk »St. Joanne"
van Bernard Shaw, welke zonder subsidie niet zou kunnen
plaats hebben. Daarop is door Burgemeester en Wethouders
afwijzend beschikt. Desniettegenstaande is dat stuk kort daarna
door dat tooneelgezelschap opgevoerd, welke opvoering zeer
spoedig daarop door een tweede gevolgd is. Daaruit valt te
concludeeren, dat de eerste opvoering bevredigende financiëele
resultaten heeft opgeleverd en dat de ongunstige financiëele
verwachtingen van de opvoering van dit stuk, welke de directie
had, gelogenstraft zijn.
Dit om aan te toonen, dat het zeer moeilijk is om te be
oordeelen, of een gezelschap al dan niet met eenig stuk
financiëel goed zal kunnen uitkomen.
Dat is niet door een commissie uit te maken. De tooneel-
vereeniging moet zelve beslissen, of zij met zulk een stuk zal
komen of niet.
Spreker meent te hebben aangetoond, dat het onnoodig is
om het voorstel van mevrouw van Itallie aan te nemen, voor
eerst, omdat door het initiatief van de tooneelvereenigingen
voldoende kunst wordt gegeven, en in de tweede plaats omdat
het voorstel technisch onuitvoerbaar is.
Ook het amendement van den heer Verweij is overbodig,
omdat tegen zeer billijke prijzen 0.50, 0.75 en ƒ1.
de voorstellingen, welke plaats hebben, kunnen worden bij
gewoond.
Mevrouw van Itallievan Embden wijst er op, dat het
argument, dat de 1000.welke bestemd zou zijn voor de
stukken, aan vracht zou weggaan, in geen enkel opzicht haar
betoog heeft verzwakt, omdat een tooneelgezelschap slechts
één kas heeft, waaruit alle onkosten worden betaald.
Op de commissie, welke spr. wil instellen, is men erg
gevallen, maar, als zij niet had voorgesteld die commissie in
het leven te roepen, zou men weer op iets anders zijn ge
vallen. Dat de ervaringen, welke in andere gemeenten met
zulk een commissie zijn opgedaan, niet erg opwekkend zijn,
mag geen motief zijn om aan te nemen, dat de goedgezinde
Leidenaars niet tot een beter resultaat zouden komen. Al
verschillen de inzichten, er is wel een bodem van gelijkheid
te vinden, waarop menschen, die het goede willen, een eenheid
kunnen vormen om zich daarop te ontwikkelen.
Volgens den heer Zuidema zou de overheid eerder tot taak
hebben het tooneel tegen te werken dan te steunen, omdat
hem uit enkele recensie's is gebleken, dat er in de stukken
geen fijne geest ligt. Hij was blij, dat spreekster knikte, toen
hij zeide, dat er op het tooneel veel verkeerds en onzedelijks
is. Iedereen zal dat toestemmen, maar bij alles heeft men
goed en kwaad, o. a. ook bij romans en redevoeringen. Maar
juist het feit, dat op het tooneel het slechte naarvoren komt,
dient voor de overheid een reden te zijn om het tooneel naar
betere stukken te leiden en het publiek er toe te brengen
dat hoogere en betere te gaan zien. Dat is eerder de taak
van de overheid dan van hen, die in auto's rijden, want
dezen trekken zich van de opvoeding der jeugd weinig aan.
Volgens den heer Sanders zijn er te Leiden wel 90 tooneel-
voorstellingen in het seizoen gegeven, maar het gaat daarmede
als met stemmen iri overheidslichamen: men kan ze wegen
en tellen ook.
Spreekster is het er niet mede eens, dat de beoordeeling
voor de commissie zoo moeilijk zou zijn. Het is eenigszins
moeilijk, maar onder goed willende menschen is een basis te
vinden van aesthetiseh en ethisch inzicht, waarop men kan
samengaan.
L)at een tooneelgezelschap getracht heeft om beslag te
leggen op een deel van hetgeen voorgespiegeld wordt, valt
niet te verwonderen in deze benarde tijden. Het is eigenlijk
te verwonderen, dat nog niet meer tooneelgezelschappener op
af gekomen zijn.
Ten slotte deelt spreekster mede, dat zij het amendement
van den heer Verweij niet overneemt, omdat bij gereduceerde
prijzen het voordeel voor de kunstenaars vervalt, maar dat
zij daarvoor zal stemmen.
De Voorzitter wil nog een en ander in het midden brengen,
opdat de bevolking geen verkeerden indruk krijge van deze zaak.
Het gaat alleen over hetgeen de heer Sanders heeft gezegd
alle andere sprekers hebben buiten het onderwerp gesproken.
De voorstellers zijn blijkbaar hiervan uitgegaanwij krijgen
hier geen goede tooneelstukken te zien en dus moet men de
opvoering daarvan aanmoedigen. Dat is onjuist. Op tooneel-
gebied is het te Leiden van groot voordeel, dat het zoo dicht
bij den Haag en Amsterdam gelegen is. Men verkeert hier
in een geheel andere positie dan bijvoorbeeld gemeenten als
Groningen en Zwolle. Alles wat te Leiden vertoonbaar is
komt hier. Alleen zijn er eenige stukken, welke hier niet
opgevoerd kunnen worden wegens de grootte van het
tooneei in den Leidschen Schouwburg, en daarop had betrek
king de dooi' mevrouw van Itallievan Embden gewraakle
passage in het praeadvies. Overigens worden alle stukken
hier opgevoerd.
Leiden is een plaats, waar het het minst noodig is om door
middel van premie's tooneelgezelschappen te bewegen om hier
voorstellingen te komen geven. Het zou gewoon weggesmeten
geld zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Verwey wordt instemming
gebracht en met 17 tegen 12 stemmen verworpen.
Tegen stemmende heeren Coster, Spendel, Deumer, Bergers,
Zuidema, Oostdam, Wilbrink, Mulder, Meijnen, Reimeringer,
Sanders, van Hamel, van Rosmalen, van der Reijden, Huurman,
Splinter en Wilmer.
Vóór stemmen: de heeren Sijtsma, Dubbeldeman, Verweij,
Heemskerk, mevrouw van Itallievan Embden, de heeren van