MAANDAG 25 MEI 1925. 93 adviseeren om het voorstel van den heer van Stralen niet aan te nemen. De heer Elkerbout, voor de derde maal het woord ver kregen hebbende, zegt van den Wethouder geen antwoord gekregen te hebben op zijne vraag: ligt het in de bedoeling der Commissie, dat de arbeiders tot arbeid verplicht worden tegen elk aangeboden loon, ongeacht of het het gangbare loon is, ja dan neen De heer Sanders antwoordt, dat deze vraag met de aan hangige quaestie niets te maken heeft. Diezelfde vraag geldt ook wat betreft de thans geldende regeling. Vroeger stond in het reglement, dat elke ondersteunde verplicht was om aangeboden werk voor een normaal loon te aanvaarden, maar op uitdrukkelijk verlangen van den Minister is dat veranderd en is alleen overgebleven het voor schrift, dat de ondersteunde verplicht is om aangeboden werk, waarvoor hij geschikt geacht kan worden, te aanvaar den. Dit is een regeling, welke zeker al een jaar geldt; De heer Ei.kerbout. Toch niet beneden het gangbare loon De heer Sanders deelt mede op het Departement over deze zaak een bespreking gehad te hebben en toen is hem gebleken, dat de Minister de woorden «gangbaar loon" heeft laten vervallen, omdat daarvan het gevolg was, dat in een geval als zooeven de heer Oostdam heeft genoemd, een bankwerker, die geen bankwerk kan krijgen en in een ander vak wordt aangesteld, voor het daarvoor geldend loon te werk gesteld moest worden. De heer Elkerbout zegt, dat het hierom gaat, dat de Commissie, wanneer iemand in zijn eigen vak geen werk kan vinden, hem adviseert ander werk te gaan verrichten tegen een loon, lager dan het gangbare, en dan zegt: aanvaardt gij dat werk niet, dan zijt gij van steun verstoken. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer van Stralen wordt met 10 tegen 14 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Rergers, Deumer, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Eerdmans, Wilbrink, van Hamel, Splinter, van der Reijden, Wilmer, Oostdam, Spendel, Coster en Zuidema. Vóór stemmen: de heeren Heemskerk, Witmans, van Stralen, Schüller, Elkerbout, mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren van Rosmalen, Baart, Kooistra, Groeneveld, Knuttel, van Eek, Sijtsma en Dubbeldeman. De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Stralen alsnog een tweede motie heeft ingediend, luidende: «De Raad spreekt de wenschelijkheid uit dat de steun verlening in haar huidigen vorm gehandhaafd blijft". Ook deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Knuttel zal, ten einde de zaak niet noodeloos te rekken en te compliceeren, zijn stem aan dit voorstel geven, maar hij wil niet op grond daarvan geacht worden de steun- verleening in haar huidigen vorm goed te keuren. De motie van den heer van Stralen wordt vervolgens met 18 tegen 12 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Bergers, Deumer, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Eerdmans, Wilbrink, van Hamel, Splinter, van der Reijden, Wilmer, Oostdam, Spendel, Coster, Sijtsma en Zuidema. Vóór stemmende heeren Witmans, van Stralen, Schüller, Elkerbout, mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren van Ros malen, Baart, Kooistra, Groeneveld, Knuttel, van Eek en Dubbeldeman. De Voorzitter stelt voor het verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond hiermede als afgedaan te beschouwen. Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De Voorzitter vraagt, of iemand nog iets in het belang van de gemeente in het midden te brengen heeft. De heer Coster vestigt er de aandacht op, dat op Dinsdag en Vrijdag op het terrein van de veemarkt verschillende vee-auto's en met paarden bespannen veewagens staan, die ruimte innemen, welke voor verschillende andere doeleinden zou zijn te gebruiken, terwijl er aan alle uiteinden der stad uitspanningen zijn, zelfs in den omtrek der markt zijn er drie, die allen jaarlijks belasting moeten betalen voor het in 't gebruik nemen van gemeentegrond, waar dus die voer tuigen kunnen worden ondergebracht. Spreker vraagt of de betrokken Wethouder in overleg met den Directeur van het Marktwezen maatregelen wil nemen om die voertuigen van het marktterrein te weren. De heer Oostdam zegt, dat zijn aandacht is getrokken door het letterraadsel op het politieposthuis aan den Hoogen Rijndijk. Het woord «politie" is wel te lezen, maar om wijs te worden uit bet woord «posthuis", daarvoor is studie noodig. Spreker weet, dat het tegenwoordig de mode is, de letters op alle mogelijke manieren te mishandelen, maar hij hoopt, dat op het nieuwe politiebureau dergelijke rebus niet geplaatst zal worden 1 De gemeente moet niet aan de mode mede doen, maar in alles het goede voorbeeld blijven geven. De heer Deumer wil de aandacht vestigen op de geweldige ontsiering van straten en perceelen bij gelegenheid van de verkiezingen, en stelt de vraag of te Leiden niet het voor beeld gevolgd zou kunnen worden van de gemeente Gorinchem waar het College van Burgemeester en Wethouders in overleg trad met de verschillende staatkundige partijen, zoodat deze zich onthouden van de ontsiering van huizen en straten door het aanplakken van allerlei biljetten, verven enz. De Voorzitter meent, dat aan dit euvel niets te doen is. Spreker heeft al herhaaldelijk gevraagd, of men die ontsiering niet zou willen nalaten, maar het heeft nooit geholpen. In- tusschen is hij bereid om het verzoek te herhalen, wat hij bij dezen thans in het openbaar doet. De heer Eerdmans bejammert het, dat de heer Knuttel niet meer aanwezig is, want het is speciaal de partij van den heer Knuttel, die zich schuldig maakt aan het gesigna leerde euvel. Dat gaat toch in tegen de inzichten van den heer Knuttel zelf, want hij komt altijd op voor het mooi van de stad. De Voorzitter herhaalt, dat hij meermalen het verzoek heeft gedaan om bij de vei kiezingen de stad niet te ontsieren, maar het heeft niets geholpen. De leiders van de partijen kunnen er ook niet altijd voor instaan. Misschien is de heer Knuttel er tegen, maar doen zijrie partijgenooten het. De heer Schüller wil de aandacht van Burgemeester en Wethouders vestigen op de slechte bestrating tusschen de tramrails, welke aanleiding geeft tot ongelukken. Vooral bij de wissels is de toestand zeer slecht. Spreker weet wel, dat te Leiden de grond zeer slecht is en geregeld verzakt, maar als de bestrating meer wordt bijgehouden dan nu geschiedt, dan zal veel voorkomen kunnen worden. De Voorzitter meent, dat de oorzaak hierin gelegen is, dat men de straten hier zoo slecht maakt. Dat zit in de betaling van de straatmakers per M2; men tracht zooveel mogelijk vierkante meters klaar te hebben en dan wordt bijna nooit eenige zorg besteed aan het aanstampen. Het zou wel goed zijn, wanneer er van gemeentewege beter toezicht daarop werd uitgeoefend, zoodat de steenen beter aangestampt werden. De heer Dubbeldeman moet opkomen tegen de woorden van den Voorzitter. Spreker woont op de Breestraat en heeft nu en dan gelegenheid om dat werken van de straatmakers gade te slaan. Mij meent, dat bij het verleggen van de tram rails er te veel werk tegelijk overhoop gehaald wordt en dan worden de straatmakers te veel gejaagd om de straat weder dicht te maken, natuurlijk in het belang van het verkeer. De Voorzitter zegt, dat, voorzoover hem bekend, nergens in de stad de steenen worden aangestampt. Wel wordt den laatsten tijd een stamper medegenomen. De heer Schüller zegt, dat het noodig is dat, wanneer de straat opgebroken is, de tramwegmaatschappij de rails behoorlijk onderstopt door aanstamping van den ondergrond. Al doet de straatmaker behoorlijk zijn werk, dan kan het nog liggen aan de rails en den bodem. De Voorzitter zegt dat het beter zou zijn, dat de rails op geheel andere wijze werden gelegd, maar daartoe kan de maatschappij niet genoodzaakt worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 19