86
MAANDAG 25 MEI 1925.
toestand is nog allerminst normaal in dit bedrijf. Hoevele
arbeiders uit andere bedrijven zijn niet in den loop der
laatste jaren naar het transportbedrijf overgegaan, en juist
ten gevolge daarvan is de werkgelegenheid voorde werkelijke
transportarbeiders veel minder gemakkelijk gemaakt en is
er op het oogenblik in dit bedrijf groote werkloosheid.
Spreker meent, dat de'maatregelen, welke de Commissie voor
sociale zaken en Burgemeester en Wethouders noodig achten,
werkelijk onnoodig zijn.
Kon de gemeente de werkverschaffing zoo organiseeren,
dat de menschen, die van de steunverleening werden uitge
sloten, daarin konden worden ondergebracht, dan was er nog
iets voor te zeggen, indien althans de arbeidsvoorwaarden bij
de werkverschaffing loonend waren, maar het ligt in de
bedoeling van het College om zich met de uitgeschakelde
groepen niet meer te bemoeien. Het gevolg daarvan kan
zijn, dat die menschen hun medearbeiders gaan bedreigen,
niet alleen in hun loon, maar ook in hun positie. Het kan
er toe leiden, dat die menschen zich bij de werkgevers gaan
aanbieden tegen zoodanige loonen, dat deze aan hen de
voorkeur geven en de arbeiders, die zij thans in dienst hebben
en die meer verdienen, werkloos worden.
Het forceeren van deze zaak kan allerminst een goed gevolg
hebben. De gemeente kan niet volstaan met te zeggen, dat
het nu lang genoeg heeft geduurd en het uit moet zijn. Er
moeten weloverwogen beslissingen worden genomen en dan
acht spreker de voorgenomen beperking van de steunverleening
allerminst juist. Hij zal zoo noodig voorstellen de steun
verleening in haar huidigen vorm ongewijzigd te laten en
aangaande de principieële kwestie, of de Raad in deze zeggen
schap heeft, zal hij voorloopig het antwoord van het College
afwachten.
De heer Knuttel acht de kwestie, welke aan de orde is,
een zeer ernstige. Toen de dienst voor sociale zaken werd
geregeld, is bij den Raad in geenen deele de indruk gewekt,
dat Burgemeester en Wethouders de vrijheid zouden krijgen
dergelijke ingrijpende maatregelen te nemen, en toen er
sprake was van de mogelijkheid om bepaalde groepen van
personen uit te sluiten, is in het geheel niet de voorstelling
gewekt, dat het zou uitdraaien op een uitsluiting van dezen
omvang.
Wat betreft de kwestie, dat Burgemeester en Wethouders
zich baseeren op hun recht om een reglement vast te stellen,
er zijn twee dingen mogelijk. Of het College heeft, toen het
zich dat recht voorbehield, reeds de bedoeling gehad om
eventueel zulke dingen te doen, maar dan heeft het den Raad
daarvan onkundig gehouden, of het is later op die gedachte
gekomen, dat het zich op die bevoegdheid zou kunnen be
roepen, maar dan kan dat niet door den beugel. Aan dat
dilemma ontkomen Burgemeester en Wethouders niet en zij
kunnen niet zeggen dat iedereen dat heeft kunnen begrijpen, want
zij kennen voldoende den geest, althans van een deel van den
Raad. om te weten, dat als de indruk was gewekt, dat
aan het recht om een reglement samen te stellen dergelijke
consequenties verbonden zouden zijn, een storm zou zijn op
gegaan onder de Raadsleden, die gewoon zijn zich tegen
dergelijke verslechteringen voor de arbeiders te verzetten.
Die indruk is dan ook niet gewekt.
Dat zoo iets gebeurt, vindt spreker zeer ernstig. Hij acht
het een misleiding van den Raad, zij het dan dat de meer
derheid van den Raad gaarne op deze manier misleid wil
worden*
Spreker hecht niet buitengewone beteekenis aan de vraag,
of de werkloosheid van thans al dan niet een crisisverschijn
sel is. Wanneer er werkloosheid op eenigszins ruime schaal
heerscht, dan kan men het altijd een crisis vei'schijnsel noe
men; het is altijd een quaestie van een crisis van het kapi
talisme, en spreker meent, dat er een recht van werkloozen
op steun van de gemeenschap bestaat.
Wat betreft het bouwbedrijf en het transportbedrijf mag
zeer zeker gesproken worden van crisiswerkloosheid, ook al
zou de hoeveelheid werk in die bedrijven even groot zijn als
10, 12 jaren geleden. Het groote aantal bouwvakarbeiders en
transportarbeiders vormen op zich zelf een crisisverschijnsel
een verschijnsel, dat niet alleen uitgelokt is door de nood
zakelijkheid welke er voor een aantal menschen bestond om
ander werk dan in hun eigen vak te zoeken, maar dat ook
een uitvloeisel is van een overplanting, die algemeen is aan
gemoedigd, toen men indertijd met name in het bouwbedrijf
voor den woningbouw krachten tekort kwam.
Men kan dus aan den toestand in het bouwbedrijf, wat
betreft de hoeveelheid werk, welke niet zooveel afwijkt van
vi'oeger, niet het i-echt ontleerien om te zeggen, dat er geen
sprake is van een crisisverschijnsel.
Verder wijst spreker er op, dat Burgemeester en Wethou
ders toch wel zeer in tegenspraak met zich zelf komen. On
langs is door den Raad aangenomen een voorstel om met
Rijkssteun werk voor werkverschaffing te laten uilvoei'en,
een werkverschaffing tegen veel verminderd loon, waartegen
spreker zich verzet heeft. Die werkverschaffing stond ook nog
in verband met de crisiswerkloosheid, die toen wel degelijk
bestond. Dat werk zou bestaan in grondwerk, al zouden daarbij
ook personen, die geen grondwerkers zijn, tewerkgesteld
worden. Daarin komt uit het verschijnsel van de crisiswerk
loosheid en overigens spreekt het door den heer van Stralen
genoemd getal van 170 werkloozen voor zich zelf.
Spreker meent, dat altijd de mee§t mogelijke steun gegeven
moet worden aan de werkloozen, die steeds het slachtoffer
zijn van het kapitalisme en dat nu geen enkel voorwendsel
kan ontleend worden aan de maatschappelijke verschijnselen
om Burgemeester en Wethouders op den door hen aange
geven weg van voortschrijdende reactie te volgen.
De heer Wilmer zegt, dat bij de beantwoording der vraag,
of al dan niet categoriëen van arbeiders van de steunver
leening moeten worden uitgesloten, de Commissie van Advies
en het College van Burgemeester en Wethouders zich niet
hebben te laten leiden door de overweging, of zij al dan niet
veel gevoelen voor de steunverleening, maar uitsluitend door
het feit, dat de Raad eenmaal besloten heeft tot het instellen
van een steunverleening aan crisiswerkloozen.
Spreker legt den nadruk hierop, dat het nooit in de be
doeling van den Raad heeft gelegen steun te geven aan
arbeiders, die toevalligerwijs werkloos zijn. Dat zou in de
gemeente ook eeri zeer scheeve verhouding geven. Men zou
dan hebben een steunverleening en een Burgerlijk Armbestuur,
waarvan men de eerste zou kunnen noemen de steunver
leening voor arbeiders en het laatste de steunverleening voor
niet-arbeiders. Dat kan de Raad nooit hebben bedoeld. De
Raad heeft bedoeld steun te verleenen door bemiddeling van
de zoogenaamde steunverleening aan arbeiders, die werkloos
zijn tengevolge van een crisis in hun vak.
Nu is spreker het eens met de leden, die hebben gezegd,
dat, toen de dienst voor sociale aangelegenheden is geschapen,
de Raad van meening was, dat de werkloosheid in de ver
schillende vakken zoo groot was en in die mate het karakter
van een crisiswerkloosheid droeg, dat nooit geheele groepen
van arbeiders mochten worden uitgesloten. De vraag of het
in de bedoeling van Burgemeester en Wethouders lag geheele
categorieën van arbeiders uit te schakelen, werd toen door
het College pertinent ontkennend beantwoord.
Nu kunnen echter de omstandigheden zoo zijn veranderd,
dat er vakken zijn, waarin ten eenenmale niet meer van een
crisis-werkloosheid kan worden gesproken, en in dat geval
ligt het wel in de bedoeling van het toen genomen Raads
besluit de arbeiders, in die vakken werkzaam, niet meer van
de steunverleening te doen genieten. De arbeiders zullen op
andere wijze moeten worden geholpen, zooals ieder ander,
die arbeider is en geen werk heeft. Spreker weet niet of het
wel goed is, dat Burgemeester en Wethouders zoover gaan
als verwacht wordt, maar aan den anderen kant gaat het
ook te ver om te doen wat de heer van Stralen wenscht,
namelijk dat geheele vakken, ook al komen daarin slechts
enkele werklooze arbeiders voor, van de steunverleening
zullen blijven genieten. De omstandigheden zijn wel zoo ver
anderd, dat er vakken zijn, die geheel of ten deele men
moet de onderdeelen der groepen onderscheiden hetzij
voor het geheele jaar, hetzij voor een deel van het jaar, van
de steunverleening dienen te worden uitgesloten. Spreker
geeft echter Burgemeester en Wethouders en de Commissie
voor sociale aangelegenheden in overweging dat niet te
spoedig te doen, weloverwogen beslissingen te nemen en zich
niet te laten leiden door de gedachte, dat de steunverleening
uit den booze is en er niet moest zijn. Men kan eventueel
voorstellen haar af te schaffen, maar, zoolang zij bestaat,
moet zij worden toegepast.
De heer Elkerbout zegt, dat als men de kwestie van de
werkloosheid niet plaatselijk, maar internationaal beziet, men
bemerkt, dat er nog een groote werkloosheid heerscht en in
verschillende landen getracht wordt dat door de werkgevers,
werknemers, rijk en gemeenten gelden worden bijeengezameld
om daaraan tegemoet te komen. Men leeft hier vrij gunstig,
omdat in sommige bedrijven de crisis een weinig schijnt
weg te zijn. Spreker zegt: «schijnt weg te zijn", omdat het
in werkelijkheid het geval niet is, en hij kan niet begrijpen,
dat men zulk een spoed maakt om getroffen maatregelen zoo
spoedig in te trekken.
Dat die crisis-steunregeling niet ten eeuwigen dage kan
blijven bestaan, spreekt vanzelf. Het betreft maatregelen van
tijdelijken aard, die na verloop van tijd geleidelijk zullen
verdwijnen, maar spreker betwijfelt, of het nu zoo direct
noodzakelijk was om daartoe hals over kop over te gaan.
Spreker heeft met verwondering kennis genomen van de
uitkeering, welke naar de Wethouder mededeelt, aan de
arbeiders, die thans uitgeschakeld zullen worden, 'gegeven
wordt. Zoo zullen de werklooze losse transportarbeidersin het