20 MAANDAG 0 MAART 1925. voorstel komen om de hierop betrekking hebbende verorde ningen daarmede in overeenstemming te brengen. De heer Verweij zegt: het voorstel ziet er vrij onschuldig uit; het is voor de betrokkenen van veel beteekenis; het heeft den indruk gemaakt, dat het met de eerlijkheid op gespannen voet staat; de gelijkheid met de school voor zwakzinnigen wordt verbrokende wet is sinds 1920 niet nagekomen en daarop zijn Burgemeester en Wethouders opmerkzaam gemaakt. Het moge technisch een vrij moeilijke kwestie zijn, er is toch ook wel mogelijkheid om de zaak te begrijpen. Vrij onschuldig ziet het er uit en het is voorde betrokkenen van veel beteekenis. Zeker, voor den betrokkene en hier mede zal de heer Verweij wel in de eerste plaats den heer van Sermondt bedoelen heeft het deze beteekenis, dat zijn ongerustheid, dat eventueele pensioensaanspraken, hetzij van hem zelf, hetzij van zijn vrouw na zijn overlijden, op ondeugde lijken grondslag zouden berusten, omdat er een onregel matigheid zou bestaan, wegvalt. Als de heer Verweij dat bedoelt, ga ik met hem accoord, want het blijkt uit dit voor stel van Burgemeester en Wethouders. Verdere beteekenis behoeft dit voorstel voor den heer van Sermondt niet te hebben en behoeft hij er ook niet aan te hechten. De brief, waarvan spreker door bemiddeling van den Bond van Neder- landsche Onderwijzers een afschrift heeft ontvangen, heeft ook alleen op die ongerustheid betrekking. Nu de gelijkheid met de school voor zwakzinnigen. In bet praeadvies wordt op drie gronden aangetoond, dat die gelijk heid er nooit is geweest, er nog niet is en er nooit zal komen. Er is een groot verschil tusschen deze gestichtsschool voor imbecillen en de buitengewone school in de Caecilia- straat. Behalve op de drie punten, in het praeadvies genoemd, bestaat er ook verschil in het aantal lesuren van de roosters. Op Voorgeest noemt de rooster voor de eerste en tweede klasse '15 uren tegen 26 uren op de school in de Caecilia- straat,voor de derde klasse ruim 19 uren en voor de vijfde klasse 18 uren. In die uren, een betrekkelijk klein aantal, zijn begrepen de uren voor de handwerken en de uren, die in alle klassen gewijd worden aan het godsdienstonderwijs, dat niet door den heer van Sermondt en de juffrouw wordt gegeven. Ook op dien grond kan men de beide scholen niet gelijkstellen. Er komt bij, dat, wat het leerplan betreft, op de school van Voorgeest niet behoeven te worden onderwezen lezen, schrijven, Nederlandscbe taal en rekenen, vier vakken, welke wel als wettelijk verplichte voorkomen op het leerplan van de school in de Caeciliastraat. Wie de tentoonstelling van laatstgenoemde school heeft bezocht, zal de overtuiging hebben gekregen, dat er betrekkelijk veel wordt gepraesteerd en dat er met succes wordt gewerkt. De beide scholen kunnen dus niet over één kam worden geschoren en, waar dat het geval is, kan ook geen gelijke salariëering worden toegepast. Terwijl de Raad aan het for- meele bezwaar tegemoet komt, omdat het niet anders kan, zonder dat de subsidie in gevaar komt, kan hij tegelijkertijd een fout herstellen, door betere evenredigheid in de salarissen te brengen. De Raad kon het niet helpen, dat beide inrichtingen vroeger wettelijk gelijk gesteld werden, want in dien tijd gold nog het Koninklijk besluit, waarin scholen als van Voorgeest en de school voor zwakzinnigen alhier nog in één rubriek ver meld waren. Echter is in 1923 een nieuw Koninklijk besluit gekomen en die nieuwe regeling maakt onderscheid tusschen scholen voor zwakzinnigen eenerzijds en gestichtsscholen of scholen voor idioten en imbecillen anderzijds. Daardoor is er verschil gebracht in de situatie en met dit verschil, hetwelk er in 1923 gekomen is, dient de Raad thans rekening te houden. De heer Verweij wenscht aan het besluit terugwerkende kracht te geven tot 1 Januari 1921, dus met uitbetaling van het volle traktement als hoofd over 4 jaren. Spreker moet dit ontraden, reeds hierom, omdat van de zijde van het Departement van Onderwijs gedurende al dien tijd berust is in dezen toestand en er nooit een aanmerking gemaakt is, en verder omdat, zooals uit de stukken blijkt, de Inspecteur van het buitengewoon onderwijs, wiens oordeel daarover gevraagd is, volkomen accoord gaat met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Er is dus geen enkele reden, waarom de Raad nu nog gedurende 4 jaren terug werkende kracht aan deze regeling zou moeten verleenen. Spreker kan dus niet anders doen dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders met beslistheid bij den Raad aanbevelen, daarbij verre van zich en ook van het College afwerpende alles, wat maar zou zweemen naar iets, wat op oneerlijkheid zou lijken. De heer Verwey blijft er bij, dat uit hetgeen in de stukken wordt medegedeeld blijkt, dat tot vóór korten tijd hier geen rekening gehouden is met hetgeen in de Lager Onderwijswet staat. Door den Minister zijn Burgemeester en Wethouders er attent op gemaakt, dat de bestaande toestand in strijd is met den geest van de wet op het lager onderwijs. In die erkentenis in de stukken ligt dan ook opgesloten, dat het geldt van af het oogenblik dat de genoemde wet van kracht is geworden en dat er alle aanleiding is om aan deze regeling terugwerkende kracht te geven tot 1 Januari 1921. Wat aangaat de quaestie van de gelijkstelling van de school te Voorgeest en de school voor zwakzinnigen alhier, spreker zal de laatste zijn om te ontkennen, dat er verschil is wat betreft den aard van het onderwijs in die beide in richtingen. Men heeft met verschillend materiaal te doen en dus is het onderwijs verschillend, maar waarop het aankomt is de vraag, of het onderwijs geven aan de eene inrichting moeilijker is dan aan de andere. Men heeft te Voorgeest te doen met kinderen, die uit deri aard der zaak veel sterker de verzorging behoeven, omdat ze nog zwakzinniger zijn dan de leerlingen der school voor zwakzinnigen alhier. Spreker vraagt, of dat niet buitengewone inspanning van den onderwijzer en de onderwijzeres vordert. Door alleen op het verleden te zien, komt men er niet. Er is altijd een verschil geweest en dat moet er blijven. Men kan wel een verschil, dat men altijd verkeerd heelt geacht, willen ver anderen, maar, als men aan het herstellen ^s, dient men rekening te houden met de werkelijkheid en in aanmerking te nemen, dat het onderwijs aan de eene inrichting minstens zooveel van de intensiteit van het personeel vordert als dat aan de andere. Spreker handhaaft zijn voorstel en hoopt, dat de Raadsleden bij het bepalen van hun stem zich zullen laten leiden door overwegingen van recht en billijkheid. De heer Knuttel wijst er op, dat de Wethouder bij het vergelijken van de lesroosters der beide scholen er geen rekening mede heelt gehouden, dat in het schooltje van Voorgeest twee onderwijskrachten voor vier klassen staan, wat de taak van dezen verzwaart. De heer Meijnen geeft een overzicht van den lesrooster van het schooltje van Voorgeest, waaruit blijkt, dat verschil lende klassen meerdere middagen of ochtenduren per week geen les hebben, zoodat het argument van den heer Knuttel niet geheel opgaat. Tegenover de grootere moeilijkheid van het onderwijs, waarop de heer Verweij de aandacht vestigde, zal blijven bestaan het feit, dat, wanneer in de toekomst de beide tegenwoordige functionnarissen er niet meer zullen zijn, de toekomstige leerkrachten aan deze school altijd nog ƒ300.meer salaris hebben dan hun collega's aan de gewone lagere school. Wat den aftrek van 8% betreft, er is toch wel iets tegen, dat iemand, die in Oegstgeest benijdenswaardig mooi woont, nog geacht wordt te wonen te Leiden, zoodat die 8% niet wordt afgetrokken. Die 8% beteekent, dat men te Leiden 8% duurder woont, maar, als men nu niet meer te Leiden woont, mag die 8°/o toch niet cadeau worden gegeven. Er komt bij, dat de heer van Sermondt vrije geneeskundige behandeling en verzorging heeft, wat toch ook meetelt. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Verweij wordt in stemming gebracht en met 22 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heer van der Reijden, mevrouw van Itallievan Ernbden, de heeren Sijtsma, Splinter, Deumer, van Rosmalen, van Hamel, Huurman, Zuidema, Oostdam, Eerdmans, Bergers, mevrouw Dietrichde Rooij, de heeren Coster, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Witmans, Wilbrink, Heemskerk en Wilmer. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Baart, Knuttel, van den Heuvel, Groeneveld, Verweij, van Eek, Kooistra, Spendel en Dubbeldeman. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter zegt, dat thans aan de orde zijn de be noemingen van een hoofd van- en van een onderwijzeres aan de school, verbonden aan de afdeeling voor jeugdige idioten »Voorgeest'' van het Krankzinnigengesticht »Endegeest", en verzoekt het stembureau voor deze benoemingen weder zijne diensten te willen bewijzen. Achtereenvolgens worden benoemd tot hoofd dier school met 29 stemmen de heer A. M. van Sermondt (3 biljetten waren in blanco), en tot onderwijzeres aan die school Mej. H. E. H. Meijkamp met 27 stemmen (4 biljetten waren in blanco en 1 biljet was van onwaarde), een en ander onder bepaling, dat deze benoemingen worden geacht te zijn ingegaan op 1 Januari 1925.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 8