MAANDAG 9 MAART 1925. 19 De Voorzitter zegt het wel te willen doen, maar doet op merken, dat de heer Knuttel, als hij iets uit het artikel had willen lichten, beter had gedaan een amendement voor te stellen. Men kan een verordening wel artikelsgewijs behandelen, maar niet bij mootjes van artikelen. Artikel 1 wordt gesplitst in stemming gebracht. Artikel 1 sub g wordt met 18 tegen 14 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heer van der Reijden, Mevrouw van ltallievan Embdeu, de heeren Sijtsma, Splinter, van Rosmalen, van Hamel, Huurman, Zuidema, Oostdam, Spendel, Bergers, Coster, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Heemskerk en Wiirner. Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Baart, Deumer, Knuttel, van den Heuvel, Groeneveld, Verweij, van Eek, Kooistra, Eerdmans, Mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Dubbeldeman, Witmans en Wdbrink. Artikel 1 sub m wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem ming aangenomen, waarna het geheele artikel 1 zonder hoofde lijke stemming wordt aangenomen. De artikelen 2 tot en met 5 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De geheele verordening wordt ten slotte met 19 tegen 13stem men vastgesteld. Vóór stemmen: de heer van der Reijden, Mevrouw van ltallievan Embden, de heeren Sijtsma, Splinter, van Rosmalen, van Hamel, Huurman, Zuidema, Oostdam, Spendel, Bergers, Coster, Mulder, Meijnen, Reimeringer, Sanders, Heemskerk, Wilmer en Wilbrink. Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Baart, Deumer, Knuttel, van den Heuvel, Groeneveld, Verweij, van Eek, Kooistra, Eerdmans, Mevrouw Dietrichde Rooy, de heeren Dubbeldeman en Witmans. XXII. Voorstel in zake de benoeming van een hoofd van en eene onderwijzeres aan de school, verbonden aan de afdeeling voor jeugdige idioten sVoorgeest" en hunne salarieëring. (Zie Ing. St. No. 60.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Verweij meent, dat men hier te maken heeft met één van die technisch moeilijke onderwijsquaestie's, welke, als men daarin niet goed zit, een vrij onschuldigen indruk maken, doch welke, althans voor de betrokkenen, heel wat beteekenen. Spreker kan niet verhelen, dat het praeadvies den indruk heeft gewekt bij hem, dat er met de eerlijkheid op gespannen voet wordt geleefd, zij het dan dat opzet daarbij uitgesloten is. Bij de oproeping van sollicitanten voor de vervulling dezer fuuctie's is medegedeeld, dat de rechtspositie en de salariëering voor deze onderwijskrachten gelijk zouden zijn aan die van de leerkrachten aan de Zwakzinnigenschool te Leiden. Het verband, hetwelk thans bestaat, wordt door het Gemeente bestuur verbroken nu de Minister verlangt, dat de Lager Onderwijswet 1920 wordt nagekomen. Tevens ligt in dit ver langen de erkenning opgesloten, dat sinds 1920 de L. O. wet niet is nageleefd. Het frappeert spreker dan ook, dat Burge meester en Wethouders daarop door den Minister opmerkzaam gemaakt worden. Burgemeester en Wethouders trachten aan te toonen, dat het onderwijs, hetwelk aan de school te Voorgeest gegeven wordt, niet op één lijn gesteld kan worden met het onderwijs op de school voor zwakzinnigen alhier, maar spreker meent, dat dit een quaestie van appreciatie is. Het onderwijs aan idiote kinderen vereischt in het algemeen van het betrokken onderwijzend personeel buitengewoon veel inspanning en als belooning daarvoor moet gegeven worden hetgeen de wet voorschrijft. Dezelfde vakken, welke gegeven worden aan de school voor zwakzinnigen alhier, worden ook onderwezen aan de school van Voorgeest. Spreker acht het een funesten maatregel om, nu deze school toevalligerwijze gevestigd is te Oegstgeest, een gemeente be- hoorende tot de 3e klasse ingevolge de Rijkssalarisregeling, den aftrek van 8 in toepassing te brengen voor het aan die school verbonden personeel. We hebben toch te maken met personeel in dienst der gemeente Leiden. Er moet zijn een volkomen gelijkstelling van de rechtspositie van dit per soneel en van het personeel, verbonden aan de school voor zwakzinnigen alhier, en ten einde daartoe te geraken dient spreker een voorstel in tot wijziging van punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter deelt mede het volgende voorstel van den heer Verweij ontvangen te hebben »Ondergeteekende stelt voor te bepalen, dat de bezoldiging van het hoofd en het verder onderwijzend personeel aan de in sub a van ingekomen stuk no. 60 bedoelde school, te rekenen met ingang van de inwerkingtreding van de L. 6. wet 1920, geheel zal worden berekend naar denzelfden maatstaf als het hoofd en het verder onderwijzend personeel aan de zwak zinnigenschool alhier." Spreker zegt, dat de bedoeling van dit voorstel dus is, om tot 1921 terugwerkende kracht te geven aan deze regeling. Spreker wenscht er den Raad even attent op te maken, dat deze ambtenaren indertijd geheel als ambtenaren voor Ende geest door de Commissie zijn benoemd, dat zij in verband met de uitzonderingspositie de verhooging van salaris hebben gekregen en dat deze kwestie thans alleen door den aandrang van den heer van Sermondt, die er gaarne ƒ700.— bij heeft als hoofd, is ontstaan. De heer Meijnen zegt, dat bij de oprichting van dit schooltje voor Voorgeest er door den Raad niet aan gedacht is, dat er voor dit inrichtinkje een bepaald hoofd noodig was. Die gedachte is ook niet opgekomen bij de Commissie voor Endegeest, toen zij subsidie voor die school vroeg, en evenmin bij het Ministerie, toen het de subsidie toestond. Zelfs, toen naar aanleiding van het inleveren van staten, door het Departement van Onderwijs werd gevraagd, of het juist was, dat geen marge voor hoofd was gedeclareerd en of er geen hoofd benoemd was, en daarop door Leiden was geantwoord, dat dit inderdaad juist was, is er door genoemd Departement niet aangedrongen op het brengen van ver andering in dien toestand. Drie jaar achtereen is er niet aan gedacht een hoofd aan te stellen. De bewering van den heer Verweij, als zou da Minister het gemeentebestuur attent hebben gemaakt op de noodzakelijkheid van het benoemen van een hoofd, is, zooals uit het bovenstaande blijkt, niet juist. In 1924 is er een kentering gekomen. De dokter van Voorgeest, de heer de Vries, heeft zich schriftelijk gewend, zoowel tot de Commissie van Endegeest c. a. als tot den Inspecteur van het buitengewoon onderwijs, en heeft gevraagd, welk standpunt de Commissie van Endegeest in zake deze leemte innam. De Commissie heeft geantwoord, dat, als der gelijke dingen aanhangig moesten worden gemaakt, dit moest gebeuren door den Geneesheer-Directeur en door niemand anders en dat er ook geen rechtstreeksche correspondentie moest worden gevoerd tusschen een geneesheer en buiten het Gestichtsbestuur staande autoriteiten over zaken, de in richtingen betreffende. Dit heeft toen aanleiding gegeven, dat de heer van Sermondt zich persoonlijk tot de Commissie heeft gewend. Van den desbetreftenden brief heb ik als Wethouder een afschrift gekregen, niet door den heer van Sermondt maar door den Voorzitter der Afdeeling Leiden van den Bond van Neder- landsche Onderwijzers. Het was misschien wel zoo goed geweest als de belang hebbende onderwijzer zich regelrecht had gewend tot het Gemeentebestuur, maar dat is niet geschied. Intusschen is de Inspecteur van het buitengewoon onder wijs door die correspondentie, welke afgekeurd werd door de Commissie voor de Gestichten, attent gemaakt op den toestand, die er was en van hem is het initiatief uitgegaan om daarin verandering te brengen. De Inspecteur heeft ook den Minister en het Gemeentebestuur van Leiden er attent op gemaakt. Daarover is toen gecorrespondeerd en geconfereerd, ook dezer zijds, ofschoon Leiden in deze geheele zaak financieel niet betrokken is. Of de heer van Sermondt hoofd is of niet, het salaris wordt betaald door het Rijk. Het is geen gemeente belang, maar Burgemeester en Wethouders meenden, dat, aangezien de toestand nu reeds eenige jaren zoo had geduurd, het hier geen onderwijsbelangen betrof en de school er niet anders door werd, of de heer van Sermondt al dan niet tot hoofd werd benoemd, dat het niet noodig was om de Rijks subsidie voor deze school onnoodig op te drijven. Burge meester en Wethouders hebben zich ervan vergewist, of het Departement van Onderwijs nog het vroegere inzicht was toegedaan dan wel tot een ander inzicht was gekomen, en toen is ten slotte gebleken, dat er bij den Minister thans formeele bezwaren bestonden. En zoodra Burgemeester en Wethouders zekerheid hebben gekregen, dat het als een formeel bezwaar beschouwd werd, hebben zij gezegdwij hebben ons best gedaan om voor het Rijk de naar onze meening te hooge uitkeering te vermijden; doch nu het Rijk en de Inspecteur er zoo over denken, zien wij van verdere correspondentie af en zijn wij bereid om voor te stellen deze leemte en Bonregel matigheid" weg te nemen. Daarom is aan den Raad voorgesteld een hoofd te benoemen n.l. den heer van Sermondt en aan de onderwijzeres nog een aanstelling te geven, want de wet eischt, dat niet de Com missie voor de Gestichten het doet maar de Gemeenteraad. Als dit voorstel aangenomen wordt, dan zal spoedig een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 7