MAANDAG 9 MAART 1925. 15 VI. Benoeming van een Opzichter der Plantsoenen, in den rang van technisch ambtenaar 2e klasse. (Zie Ing. St. No. 45.) De beraadslaging wordt geopend. Den heer Knuttel heeft het getroffen, dat tot de vragen, welke gericht zijn tot de sollicitanten, die men meent, dat eenigszins in aanmerking komen, ook behoort de vraag, of de betrokken persoon aan politiek doet. Deze vraag kan van tweeërlei aard zijn. Het kan beteekenen, dat men het in het algemeen ongewenscht acht, dat iemand aan politiek doet, wat echter een zeer zonderling standpunt zou zijn van een openbaar lichaam, dat zeker belangstelling in de publieke zaak moet waardeeren. Maar zij kan ook be teekenen, dat men menschen van bepaalde politieke richting liever niet heeft, en dat zou nog erger zijn. Spreker zou gaarne vernemen, op wiens gezag die vraag gesteld is, of dat meer gebeurt en of Burgemeester en Wet houders zich in het vervolg van het stellen van die vraag willen onthouden. De heer Witmans kan zich geheel aansluiten bij de woorden van den heer Knuttel. Ook hem heeft het onaangenaam ge troffen, dat dergelijke vraag gesteld wordt aan sollicitanten. Spreker wist wel uit den tijd van zijn vroeger lidmaatschap van den Raad, dat dergelijke vraag gesteld werd aan onder wijzend personeel, maar dacht, dat zoo iets tegenwoordig niet meer gebeurde. De heer Mulder deelt mede, dat het usance is om behalve de vele andere vragen ook deze vraag aan sollicitanten te stellen, en dat het antwoord steeds ontkennend is. Wenscht de Raad, dat in het vervolg die vraag achterwege zal blijven, dan zullen spreker en Fabricage daartegen geen bezwaar maken. Het kan echter voorkomen, dat iemand aan politiek doet in zooaanigen zin, dat, hoe bekwaam hij overigens ook moge wezen, zijne benoeming niet in het belang der gemeente zou zijn. De Voorzitter hoort nu voor het eerst, dat die vraag gedaan wordt. Hij vindt het verstandig die vraag te stellen. Met partijdigheid heelt die vraag niets te makende bedoeling is alleen de zekerheid te krijgen, dat degene, die benoemd zal worden, zich geheel aan zijn betrekking zal geven en zijn tijd niet zal besteden aan bijbaantjes en bijzaken. Dat er niets achter gezocht behoeft te worden, blijkt wel uit het feit, dat die vraag op een gedrukte lijst voorkomt. Anders zou wellicht degene, die voor een benoeming aanspra kelijk is, diezelfde vraag toch in een vertrouwelijk schrijven stellen, en dan kwam een en ander niet in het voor de Raads leden bestemd dossier in de Leeskamer te liggen. De heer Knuttel kan de interpretatie van den Voorzitter niet aanvaarden. Als de bedoeling is te vragen, of de man zooveel aan politiek doet, dat zijn werk er onder lijdt, dan is het antwoord op die vraag reeds ingesloten in dat op een voorafgaande vraag, of de man voor zijn werk is aan te be velen. Doet hij dan te veel aan politiek, dan zal daar staan hij is wel bekwaam, maar besteedt zijn tijd aan bijzaken. Maar bovendien is de politiek niet het eenige bijding, waar mede iemand zich kan bezig houden. Er zijn ook menschen, die zooveel aan sport doen, dat zij er een hoofdzaak in hun leven van maken, doch nooit ziet men de vraag gestelddoet de sollicitant aan sport? En toch staan de gevallen gelijk. Spreker vindt het van den Voorzitter zeer openhartig, dat hij zegt, dat een dergelijke vraag toch ondershands zou worden gesteld, maar hij keurt het af, want ten slotte draait het hierop uit, dat men niet rekening houdt met de mate van den tijd, welken iemand aan de politiek besteedt, maar met de vraag, welke politieke richting hij is toegedaan. De Voorzitter zegt, dat uit het antwoord zou kunnen blijken, dat de betrokken persoon niet onpartijdig was. Men kan zich met politiek bemoeien en een zekere richting zijn toegedaan en toch onpartijdig zijn. Tegen het stellen van deze vraag kan werkelijk geen bezwaar bestaan. De heer Eerdmans is het eens met hen, die bedenking hebben ingebracht tegen de formuleering van de vraag in kwestie. We leven onder den vigueur van het algemeene evenredige kiesrecht, waarvan de onderstelling is, dat ieder burger een politieke overtuiging heeft. Doet een burger aan politiek, dan doet hij niets meer dan zijn burgerplicht. Is de bedoeling te vragen, of een sollicitant daarin een overdreven standpunt inneemt, dan dient men de vraag anders te for muleeren, want uit de ontvangen antwoorden blijkt, dat men de vraag in haar tegenwoordigen vorm zoo niet begrijpt. Ten aanzien van den heer Kroes, no. 2 van de voordracht, wordt namelijk gezegd, dat de man niet aan politiek doet, maar van zeer vooruitstrevende richting is. Degenen, die de vragenlijst beantwoorden, zien daarin een soort poli tieke proeve. Is dat de bedoeling niet, dan formuleere men de vraag anders, want volgens ons kiesrecht is het tegen woordig juist een schande, als iemand niet aan politiek doet. Wanneer men in aanraking komt met het openbare poli tieke leven, dan ontmoet men telkens menschen, die het een verdienste achten om te verklaren: ik doe niet aan politiek; wat ingaat tegen den ondergrond van onze kiesrechtinrichting en wat een Gemeentebestuur niet in de hand mag werken door te zeggenwij willen een ambtenaar hebben, maar die moet niet aan politiek doen. Zoo iets doet de politiek als iets minderwaardigs voorkomen. De Voorzitter zegt, dat zoo iets er niet in zit en dat de betrokken personen dat er ook niet in gezien hebben. Het is slechts een stereotype vraag, die niet anders beteekent dan wat de Wethouder en spreker hebben aangegeven. De heer van Eck vindt in de toelichting van den Voorzitter aanleiding om nog iets te zeggen. Door die toelichting krijgt de zaak een veel bedenkelijker karakter. De Voorzitter heeft verdedigd die speciale vraag, maar waarom worden geen andere vragen daarnaast gesteld, b. v. zijt ge een godsdienstig ijveraar? Immers, indien iemand veel lust gevoelt om anderen tot zijn godsdienstige overtuiging te bekeeren, dan kan hij ook last veroorzaken. Men zou ook kunnen vragen, of iemand veel aan philantrophie doet, of hij veel studeert, enz. Men moet zich afvragen, of iemand zijn plicht goed zal vervullen, en met het andere heeft men niets te maken. Er is geen reden, waarom het alleen zou moeten gelden voor menschen, die op politiek gebied optreden en niet voor menschen, die zich op ander gebied bewegen. Die vraag moet verdwijnen of zij moet zeer algemeen gesteld worden. Het is beter, dat zij verdwijnt en wanneer het initiatief daar toe niet van Burgemeester en Wethouders uitgaat, dan zal wellicht sprekers fractie een voorstel daartoe doen. De heer Zuidema kan een dergelijke vraag evenmin toe juichen. Zijns inziens verdient het waardeering, als iemand op behoorlijke manier aan politiek doet; bij onverschilligheid op dat gebied is geen enkel belang betrokken. De bedoeling, welke Burgemeester en Wethouders met het stellen van de vraag hebben, komt in de vraag zelve niet uit en daarom zou het aanbeveling verdienen in het algemeen te vragen, öf de solli citant zich speciaal geeft voor bijzondere belangen. De heer Knuttel wees bijvoorbeeld op de sport en zoo zijn er meer dingen. Bovendien is het zeer moeilijk een zuiver antwoord te geven op de vraag: wat is aan politiek doen? Daarbij zal alles afhangen van de vraag, of degene, die een antwoord heeft te geven, al dan niet politiek meeleeft. De Voorzitter zegt, dat, wat hem persoonlijk betreft, de vraag gerust achterwege kan blijven, maar herhaalt, dat het van onpartijdigheid getuigt, dat de vraag wordt gesteld in een gedrukte vragenlijst, welke voor ieder Raadslid ter inzage ligt. Die vragenlijsten zijn misschien al 50 jaren in gebruik en iedereen, die de vraag vóór zich krijgt, begrijpt wat er mede wordt bedoeld. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt benoemd, met ingang van een door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdstip, met 23 stemmen de heer J. Jonker; de heer J. G. K. Kroes verkreeg 8 stemmen, terwijl 2 biljetten in blanco waren. (Er werd 1 biljet te veel in de stembus gevonden, hetgeen evenwel op den uitslag der stemming geen invloed had. De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering gekomen.) De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. VII. Staat van at- en overschrijving op de begrooting, dienst 1923, van het. H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. No. 48.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt tot goedkeuring van dezen staat van af- en overschrijving besloten. VIII. Suppletoire begrooting, dienst 1923, van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (Zie Ing. St. No. 48.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt tot goedkeuring van deze suppletoire begrooting besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 3