MAANDAG 9 MAART 1925. 31 De Voorzitter stelt vervolgens aan de orde de interpel latie van den heer Groeneveld, tot het houden waarvan de Raad hem in den aanvang der zitting verlof heeft verleend. Diens vraag luidt als volgt: «Ondergeteekende verzoekt den Raad hem in de gelegenheid te willen stellen aan Burgemeester en Wethouders inlich tingen te vragen, waarom zij, op een daartoe door het Bestuur der S. D. A. P. afd. Leiden en den Leidschen Bestuurdersbond gedaan verzoek van 27 Januari 1925 geweigerd hebben aan de Raadsleden toe te zenden een bijgevoegd aantal exemplaren van een gedrukt stuk." De heer Groeneveld zal niet veel over deze zaak zeggen, omdat zij niet van veel gewicht is. Alleen is van gewicht het meten met twee maten, üp 6 October 1924 werd op verzoek van zekeren mijnheer Uittenbroek te Rotterdam aan de Raads leden een courant toegezonden, welke beleedigende uitdruk kingen bevatte voor de S. D. A. P. In de Raadsvergadering van 20 October d.a.v. hield de heer van Eek een interpellatie over dat geval, waarbij hij protesteerde tegen die officiëele toezending. Daarop werd door den Voorzitter geantwoord, dat hij de courant in het geheel niet had gelezen, maar dat hij verplicht was haar aan de Raadsleden toe te zenden. Nu zijn de leden der sociaal-democratische Raadsfractie van oordeel, dat Burgemeester en Wethouders tot die toezending niet verplicht zijn, maar, wanneer Burgemeester en Wethouders vrijdom van port verleenen aan organisatie's, welke den sociaal democraten vijandig gezind zijn, dan ziet spreker niet in, waarom zijn partij niet van datzelfde voorrecht gebruik zou maken voor stukken, welke van haar uitgaan. Nu hebben de afdeeling Leiden der S. D. A. P. en de Leidsche Bestuurdersbond aan Burgemeester en Wethouders een aantal exemplaren van een gedrukt stuk toegezonden met verzoek die onder de Raadsleden te verspreiden, maar het College heeft daaraan niet voldaan. De reden is spreker niet bekend en daarom zou hij willen vragen, welke informaliteit nu weer is begaan en welk raadsel zijn partij zal hebben op te lossen, alvorens ook recht te krijgen op portvrije ver zending van stukken aan de Raadsleden. De Voorzitter spreekt er zijn spijt over uit, dat de heer Groeneveld dergelijke zaken altijd behandelt op een eenigs- zins denigreerenden toon. Hij begon met te spreken van het meten met twee maten, maar in de '15 jaren, dat spreker aan het hoofd van het gemeentebestuur heeft gestaan, heeft hij zich daaraan nooit schuldig gemaakt en steeds alle inge zetenen op gelijke wijze behandeld. De vorige maal heeft zich ook zoo iets voorgedaanofschoon de heer van Eek aannam, dat spreker den inhoud van die courant en het gedicht niet gekend had, geloofde de heer Groeneveld dat niet. Spreker zal ditmaal op die beschuldigingen niet ingaan. Ten onrechte zegt de heer Groeneveld, dat spreker gezegd zou hebben, dat hij verplicht zou zijn aan den Raad gerichte stukken aan de Raadsleden door te zenden. Spreker heeft bij die gelegenheid in de eerste plaats te kennen gegeven, dat de zaak eigenlijk geheel verkeerd was opgevat, omdat zij niet Burgemeester en Wethouders, doch alleen den Bur gemeester aangaat. Artikel 67 der Gemeentewet toch bepaalt: «Hij (de Burgemeester) ontvangt en opent alle aan den Raad of aan Burgemeester en Wethouders gerichte stukken". «Hij brengt die terstond ter tafel in de vergadering, waar zij béhooren, tenzij die stukken, volgens de orde der verga dering, dadelijk behooren te worden verzonden aan het lid of de leden meer in het bizonder met de zaken, waartoe de stukken betrekking hebben, belast." Spreker moet' dus alles wat aan den Raad gericht wordt ter kennis van den Raad hrengen. Boven het bewuste 3 Oc- tober-nummer nu stond «Welwillend opgedragen aan Bur gemeester en Wethouders en den Raad van Leiden" en in den begeleidenden brief staat: «Weledel Achtb. Heeren! a. Ondergeteekende heeft de eer hierbij toe te zenden een ex. (50 stuks) van «Oranje Boven", Maandblad der Jeugdbond, alhier, voorzitter de heer C. de Bok, Agnietestraat 55, voor ieder der bovengenoemde Heeren, en b. Een ex. (50 stuks) van 't gedicht«Leidens beleg en ontzet" voor deze gelegenheid vervaardigd door onderge teekende, ook voor ieder der bovengenoemde Heeren. Het stuk was dus geiicht aan den Raad van Leiden en spreker moest het dus met de bijlage in de vergadering van den Raad ter tafel brengen. Spreker heeft toen evenwel de exemplaren aan de Raadsleden doen toekomen, omdat er vooreerst geen Raadsvergadering zou plaats hebben, doch spreker heeft er toen ook bijgevoegd, dat hij de stukken even góed ook ter visie had kunnen leggen. Daartegen is geen bezwaar, als het geen urgente zaak betreft. Het stuk, waarover het nu gaat, was gericht, niet aan den Raad, maar aan Burgemeester en Wethoudeis van Leiden, die met deze zaak niets te maken hebben. Overeenkomstig artikel 67 der Gemeentewet heeft spreker het stuk gebracht daar, waar het behoorde, nl. bij Burgemeester en Wethou ders. Er was derhalve geen enkele aanleiding om dat stuk aan de Raadsleden te zenden, omdat het niet aan den Raad was gericht; Burgemeester en Wethouders zijn toch geen postboden Wanneer de 33 exemplaren geadresseerd geweest waren aan den Gemeenteraad van Leiden, dan zouden Burge meester en Wethouders die ter visie gelegd hebben in de Leeskamer; toezending er van aan de leden was in casu niet noodig, want reeds in de vorige Raadsvergadering is met die stukken gecolporteerd. Dus brieven of stukken aan den Raad geadresseerd, worden of aan de leden toegezonden wanneer het een urgente zaak betreft of er niet spoedig een Raadsvergadering plaats heeft, of ter visie gelegd. Als spreker omstreeks 3 October j. 1. den tijd had gehad het stuk geheel door te lezen, zou hij het ter visie hebben laten leggen, maar de tijd had hem ontbroken er kennis van te nemen. Hij heeft het toen doorgezonden, denkende: het is 3 October, misschien vinden de Raadsleden het aardig dat vers te lezen. Spreker zal nooit de sociaal-democraten anders behandelen dan anderen. In het geval in kwestie staat de zaak echter anders. Hier wordt gevraagd een stuk door te zenden, dat iedereen bekend is. Dat zijn postbodediensten en daarvoor leenen Burgemeester en Wethouders zich niet. Wie zelf onpartijdig is, zal moeten toegeven, dat hier van partijdigheid van de zijde van Burge meester en Wethouders geen sprake is geweest. Den eersten keer was het kinderachtig spreker te attaqueeren, omdat men na een telefonisch gesprek tusschen den heer van Eek en spreker kon weten, dat spreker den inhoud van het stuk niet kende en thans is het kinderachtig om te zeggen wij zullen u eens aan den tand voelen! Als men dat wil, moet men het goed doen. De heer Groeneveld zegt, dat het hem genoegen doet, dat de Voorzitter ditmaal het ingezonden stuk heeft gelezen: de vorige maal is het niet gebeurd. Maar terwijl de Voorzitter in de vergadering van 20 October zeide met den inhoud van een dergelijk stuk niets te maken te hebben, blijkt nu het tegendeel het geval te zijn, want thans heet het, dat het stuk reeds op andere wijze aan de Raadsleden was toegezonden. De Voorzitter heeft nu dus wel van den inhoud kennis ge nomen. De Voorzitter. Reeds lang voordat het verzoek aan Burge meester en Wethouders werd gedaan om het door te zenden. De heer Groeneveld wijst er op, dat thans als reden voor de niet-doorzending wordt opgegeven de wetenschap bij den Voorzitter, dat een stuk met denzelfden inhoud op andere wijze bij een aantal leden bekend was geworden. Het raadsel, dat sprekers partij heeft op te lossen, is ge bleken dit te zijn, dat ditmaal het verzoek was geadresseerd aan Burgemeester en Wethouders, terwijl het stuk van dien mijnheer Uittenbroek uit Rotterdam was gericht aan de Edelachtbare Heeren Burgemeester en Wethouders en leden van den Raad. De Voorzitter doet opmerken, dat op het eerste stuk o.a. ook stond: «aan Burgemeester en Wethouders en den Raad van Leiden", terwijl op het tweede stuk, waarvan spreker heeft kennis genomen, niet door de toezending maar doordat het bij hem thuis in de bus was geworpen, stond: «aan de burgerij van Leiden" en niet: aan den Raad. De heer Groeneveld kan dat merkwaardige verschil niet begrijpen, üp 20 October zeide de Voorzitter met den inhoud van zulk een stuk niets te maken te hebben. Waarom laat hij er dan vandaag den inhoud niet buiten? Het verwon dert spreker, dat de Voorzitter dit manifest wel heeft gelezen en heeft gezien, dat op den derden regel stond, dat het aan de burgerij gericht was. Maar afgescheiden daarvan, tusschen het eerste en het laatste geval is geen wezenlijk verschil. Die oranje-courant was ook bestemd voor de burgerij, niet speciaal voor de Raadsleden. Wel was er een gedicht in opgenomen, dat aan de Raadsleden was gericht, maar een afdruk daarvan was er los bijgevoegd. Indien het dus om dat gedicht alleen ging, had de Burgemeester dat afzonderlijk kunnen doorzenden. Spreker begrijpt nu, dat, als in het vervolg in het verzoek de Raadsleden worden genoemd of het stuk zelf aan de leden is gericht, de zaak in orde komt. De Voorzitter zegt: dan leg ik ze ter visie, maar dat is toch meten met twee maten. De vorige maal is het niet ter visie gelegd maar is het stuk als dienstbrief aan de Raads leden gezonden. Spreker ziet niet in, waarom een stuk, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 19