MAANDAG 9
MAART 1925.
27
of de huur van de veilingloods gecontinueerd dan wei opgezegd
zou worden, en de slotsom was, dat het, voor alle zekerheid
misschien, gewenscht kon zijn om de huur op te zeggen. Er
konden redenen zijn om de huur eeuigszins te verhoogen.
Daarna is ter sprake gekomen in de commissie de vraag, of
men tot een publieke verhuring der veilingloods zou overgaan
en toen is besloten te adviseeren om niet tot het houden
eener publieke inschrijving over te gaan, maar om alsnog te
trachten met de oude huurster tot overeenstemming te komen.
Daarbij hebben de volgende motieven gegoiden.
Het is te Leiden altijd zoo geweest, dat iedere particulier
of zakenman, die een terrein of winkelhuis van de gemeente
huurde, na afloop van de huur in de gelegenheid werd gesteld
het wederom te huren. In gevallen, waarin Burgemeester en
Wethouders met den tegenwoordigen huurder niet tot over
eenstemming konden komen over den huurprijs, heeft men
wel eens andere gegadigden gezocht, maar, als dan die andere
gegadigden een hoogeren huurprijs wilden betalen, ging toch
de tegenwoordige huurder voor, indien hij genegen was even
veel huur te geven.
De Marktcommissie motiveerde haar advies hiermede, dat,
waar de omstandigheden dezelfde waren, men niet moest
trachten op deze wijze concurrentie in het leven te roepen,
waardoor de meest kapitaalkrachtige, de meest economisch
sterke, de overhand zou krijgen. De commissie achtte dat
niet gewenscht, omdat men haars inziens rekening moest
houden, niet alleen met de vraag wat in het laadje van de
gemeente zou komen, maar ook met de mogelijkheid, dat
het geheele bedrijf van een organisatie op het bezit van de
veilingloods was ingericht en het bestaan der organisatie er
in zekeren zin van afhing, in welk geval naar het oordeel
der commissie niet het standpunt mocht worden ingenomen,
dat men met oude verbintenissen niets te maken had en uit
het bezit der gemeente zooveel mogelijk moest worden
gehaald. Was dat het systeem van de gemeente, dan moest
men het altijd toepassen en altijd trachten door openbare
verhuring of verpachting meer te krijgen. Vooral als iemand,
die een bedrijf uitoefent, een tegenstander heeft, die hem
den voet dwars wil zetten, is de kans om meer te krijgen
groot. Spreker meent, dat dit laatste geval zich hier wel
eenigermate voordoet.
Spreker begrijpt niet, hoe de heer Huurman van «immoreele
handelingen" heeft kunnen spreken, want, die woorden zijn
niet gebezigd, noch door den Voorzitter noch door spreker.
En waar de heer Huurman zeide, dat iemand bevooroordeeld
was, doet spreker opmerken, dat men al bijzonder bevoor
oordeeld moet zijn, als men ingaat op woorden, die niet zijn
gebezigd. De Marktcommissie meende, dat ook andere dan
financiëele overwegingen hier moesten gelden, en een der
leden van de commissie maakte de opmerking, dat hij het
niet onder alle omstandigheden juist achtte, dat de meest
kapitaalkrachtige met de loods zou gaan strijken.
Burgemeester en Wethouders zijn tot publieke verhuring
overgegaan en, als zij nu zoo vast overtuigd waren geweest,
dat deze zaak geheel tot hun competentie behoorde
De Voorzitter doet opmerken, dat hij heeft gezegd, dat,
wanneer intijds van uit den Raad een voorstel kwam om de
verhuring ondershands te doen geschieden, dat voorging.
De heer Wilbrink geeft toe, dat niet intijds een dergelijk
voorstel van uit den Raad is gedaan, maar het doet vreemd
aan, dat Burgemeester en Wethouders, die tegen het advies
van de Marktcommissie tot publieke inschrijving waren
overgegaan, bij diezelfde commissie kwamen om sanctie te
vragen op hetgeen zij hadden gedaan.
De Voorzitter. De Marktcommissie adviseert alleen en
heeft niets te sanctionneeren.
De heer Wilbrink antwoordt, dat de commissie moest
adviseeren over iets, waarover zij zich reeds lang had uitge
sproken. Spreker begrijpt anders niet, waarom de commissie
moest worden bijeengeroepen.
De Voorzitter. Om te adviseeren over de gunning.*
De heer Wilbrink zegt, dat het standpunt der commissie
was dat het gemeentebestuur in onderhandeling zou treden
met de oude vereeniging. En desniettegenstaande kwam in
de commissie alleen het voorstel om te adviseeren om de
loods te gunnen aan de hoogste inschrijfster. Verder had de
commissie niet over de zaak te spreken.
Wat de Voorzitter gezegd heeft over die winst van f 18.000.
welke een netto-winst van 12.000.overliet, dat heeft
eigenlijk er niets mede te maken, maar het is ook niet juist.
In het afgeloopen jaar is een winst gemaakt van 11.000;
het bedrag van 7000.waarmede die winst tot 18.000.
steeg, was een bedrag, dat was overgeschoten van de vorige
2 jaren. Dat is niet als winst te boeken. Die tuindersver-
eeniging heeft er rekening mede gehouden, dat er voor haar
een schuld bestond en daarom heeft zij 1 extra van de
geveilde producten geheven ter delging daarvan.
De Voorzitter zegt, dat de vereeniging met de veilingen
in die 2 jaren verdiend heeft ƒ24000.Zij heeft schulden
gemaakt, omdat zij een groentenzouterij had gesticht, welke
verlies heeft opgeleverd. Toen heeft zij de winst bewaard
en afzonderlijk belegd.
De heer Wilbrink zegt, dat men, als men 2 veilingskosten
berekent, nog meer winst maakt, maar dat kan men toch
eigenlijk geen winst maken noemen. Omdat men schuld had,
heeft men de heffing zoo opgedreven. Door dat hoogere per
centage kon men om zoo te zeggen overwinst maken, omdat
men bewust was, dat men die schuld moest gaan delgen.
De Voorzitter acht dit een slechte preek voor de vereeni
ging. Dan moet zij hoe langer hoe meer rechten heffen om
die schuld te delgen.
De heer Wilbrink ziet niet in, dat dit een slechte preek
is. Zou het een betere preek zijn om te zeggen: hef lagere
rechten en betaal uw schulden niet? Er is alle aanleiding
om, wanneer men schuld heeft, de zaak zoodanig te regelen,
dat er geld in kas komt, waarmede men de schuld kan
afbetalen.
Het maakt voor de gemeente wel wat uit, hoe zij handelt
ook tegenover de gemeentenaren en het beteekent ook wel
iets maar niet alles, dat de gemeente enkele duizenden guldens
meer gedurende eenige jaren binnenhaalt.
Aan den anderen kant kan spreker niet vergeten, dat de
andere organisatie, welke alleen het veilingwezen wil behar
tigen, gedupeerd wordt. Nu kan een bezwaar zijn het fail
lissement van de Tuinderspatroonsvereeniging, maar naar
sprekers meening kan de loods wel worden verhuurd aan de
personen, welke tot de oude organisatie behoorden.
De heer Eerdmans had gaarne gezien, dat Burgemeester
en Wethouders tevoren deze zaak schriftelijk, met hun eigen
gevoelen, aan den Raad hadden medegedeeld, omdat de leden,
die niet dagelijks met het groentenvak te maken hebben,
eenigszins onvoorbereid voor de behandeling van deze aan
gelegenheid worden gesteld.
Hij wenscht een denkbeeld aan de hand te doen en daar
over het oordeel van Burgemeester en Wethouders te vragen.
Waar er moeilijkheid is gerezen over de vraag aan wien
men de veilingloods zal verhuren, verdient het wellicht aan
beveling die loods van gemeentewege te gaan exploiteeren.
Men kan een veilingmeester aanstellen, dat ding laten
draaien en, evenals op de veemarkt, een soort recht heffen.
Dat denkbeeld wordt bijzonder aantrekkelijk, als men hoort,
dat in twee jaar f 18000.winst is gemaakt.
De heer Wilmer stelt voorop, dat in deze zaak bij hem
niet de minste sprake is van sympathie of antipathie. Hij is
in de noodzakelijkheid geweest met de betrokken organisatie's
deze aangelegenheid meermalen uitvoerig te bespreken. Toen
hij 1 as, dat Burgemeester en Wethouders hadden besloten
tot openbare verhuring over te gaan, heeft hij zich afgevraagd
welke reden zij daarvoor konden hebben gehad. Een reden
moest daarvoor bestaan hebben, want het is een eisch van
goede zeden, dat, als iemand een zaak reeds jaren heeft
gehuurd en steeds aan zijn verplichtingen heeft voldaan, de
huur wordt gecontinueerd, tenzij voor het tegendeel een
speciale reden bestaat. Spreker constateert, dat die reden
niet is geweest het verlangen van Burgemeester en Wet
houders om profijt te trekken van de ruzie tusschen de
tuinders. De reden kan wezen, dat Burgemeester en Wet
houders niet tevreden waren met den tegenwoordigen huur
prijs. De Voorzitter heeft gezegd, dat Burgemeester en Wet
houders wel eens wilden weten, wat die loods waard was,
maar waarom is het College dan niet begonnen met te
onderhandelen over een hoogeren huurprijs met de tegen
woordige huurster?
Was de vereeniging niet bereid geweest meer huur te
betalen, dan had men tot openbare verhuring kunnen over
gaan om eens te zien, of misschien een andere gegadigde
wel bereid was om meer huur te betalen.
Als men te weten wil komeri wat de veilingloods waard
is, dan zijn de omstandigheden daarvoor al zeer ongelukkig.
Het is toch buiten twijfel, dat de vereeniging, welke nu de
hoogste inschrijfster is, niet alleen zich zelf heeft afgevraagd,
wat de loods waard is, maar ook wat zij zou moeten bieden
om de andere partij te verdringen, en dat er geen sprake
van is dat zij over drie jaren bereid zal zijn om den nu
geboden prijs te blijven betalen.
Die tweede vereeniging is opgericht, omdat een aantal