GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 31 raeEKOMEN STUKKEN. N°. 62. Leiden, 5 Maart 1925. Ten gevolge van het door Mej. L. C. A. Eoelants gevraagd ontslag uit hare betrekking van onderwijzeres aan de Meisjes school voor U.L.O. (Ingekomen Stukken No. 41), welk ontslag wij wenschen te doen ingaan op 10 Maart a.s., zal op dien datum aan de genoemde school eene vacature ontstaan. Aangezien het mogelijk is in deze vacature door over plaatsing te voorzien en overplaatsing, met het oog op een tijdige vervulling dier betrekking, zeer gewenscht is, geven wij U, in overeenstemming met het in de Leeskamer ter inzage gelegd advies van den Inspecteur van het Lager Onderwijs, in overweging, met ingang van 10 Maart a.s., over te plaatsen naar de Meisjesschool voor U.L.O. aan de Breestraat Mej. J. P. W. GROEN", thans onderwijzeres aan de Leerschool. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 63. Leiden, 9 Maart 1925. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geen bezwaar heeft tegen de voorstellen van Burgemeester en Wethouders: tot overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente van strookjes grond aan den Stationsweg (Ingek. Stukken No. 52) en aan de De Genestetstraat (Ingek. Stukken N"o. 53); tot aankoop van een gedeelte van het perceel aan de Lange- brug, kad. bekend Sectie G No. 744 (Ingek. Stukken No. 54); tot aankoop van een perceel bouwgrond van het Raam- land, kad. bekend Sectie M no. 866 (Ingek. Stukken no. 55) tot verhooging van het bouwvoorschot, aan de Woning- bouwvereeniging „de Goede Woning" verleend bij raadsbe sluiten van 26 April 1920 en 28 November 1921, met den daarbij overgelegden begrootingsstaat (Ingek. Stukken No. 56). Zij adviseert U dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 64. Leiden, 17 Maart 1925. Door de overplaatsing van de onderwijzeres Mej. J. P. W. Groen van de Leerschool naar de Meisjesschool voor U. L. O. is aan eerstgenoemde school eene vacature ontstaan. Aangezien wij het gewenscht achten in deze vacature zoo spoedig mogelijk te voorzien, verdient het o. i. aanbe veling een onderwijzer(es) naar de Leerschool over te plaat sen. Ons vereenigende met het in de Leeskamer ter inzage gelegd advies van den Inspecteur van het lager onderwijs in deze inspectie, geven wij U mitsdien in overweging, met ingang van 1 April a.s., over te plaatsen naar de Leerschool aan de Oude Vest: den heer A. VAN DER HOOGT, thans onderwijzer aan de o. 1. school aan de Duivenbodestraat A. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 65. Leiden, 17 Maart 1925. De op bijgaande teekening met de letters A en B aan geduide, in aanleg zijnde, straat ten Oosten van en even wijdig loopende aan de Heerenstraat, moet van een pas senden naam worden voorzien. Wij stellen U voor, deze straat, die te zijner tijd gedeeltelijk met linden zal worden beplant, „Lindestraat" te noemen, op gelijke wijze als ook aan verschillende meer Zuidwaarts gelegen straten boomen namen zijn gegeven. Voorts verdient het aanbeveling om, nu de Wittelaan en de Roodelaan verbreed en tot straat aangelegd zijn, aan deze straten andere namen te geven, meer passende bij de overige in deze stadswijk voorkomende straatnamen. De Wittelaan ware dan tot „Leliestraat", de Roodelaan tot „Pioenstraat" te verdoopen. Op grond van het bovenstaande geven wij U, na inge wonnen advies van de Commissie van Fabricage en den Gemeente-Archivaris, in overweging de straat, op de over gelegde teekening met de letters A en B aangeduid, te noemen „Lindestraat" en de namen „Wittelaan" en „Roode laan" te veranderen in respectievelijk „Leliestraat" en „Pioen straat". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 66. Leiden, 17 Maart 1925. Op 29 November 1924 heeft J. Brokaar, alhier, als bestuur der van een automobiel de afsluithekken der Scheluwbrug aangereden en dientengevolge schade toegebracht aan die hekken, den walmuur en den nabijstaanden straatlantaarn. De kosten van herstelling van een en ander hebben be dragen 102.60. Zooals U uit de ter inzage liggende stukken kan blijken, is de aanrijding te wijten aan de schuld van Brokaar, die met te groote snelheid kwam aanrijden en bij behoorlijke oplettendheid en minder groote vaart had kunnen bemerken, dat de brug was afgesloten. Niettemin heeft genoemde Brokaar aan herhaalde aanmaningen, om de veroorzaakte schade aan de gemeente te vergoeden, geen gevolg gegeven. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering, onder overlegging van het ingewonnen advies van den rechts geleerden raadsman der gemeente, in overweging te besluiten tot het instellen van een rechtsvordering tegen J. Brokaar, voornoemd, tot vergoeding van de schade, der gemeente door de bovenvermelde aanrijding veroorzaakt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 67. Leiden, 19 Maart 1925. Zooals Commissarissen der Gemeentelijke Bank van Leening in hun te Uwer inzage liggend schrijven mededeelen, is het gewenscht, dat het reglement dier instelling worde aange vuld met een bepaling, waardoor het mogelijk wordt te voldoen aan de vele aanvragen om voorschot op Indische pensioenen en gagëmenten. Tot nog toe kan dit niet, omdat artikel 26 der verordening hierin niet voorziet, doch het verdient alle aanbeveling het beleenen, ook van bedoelde pensioenen en gagementen door de Bank van Leening moge lijk te maken en zoodoende te voorkomen, dat een deel der gepensionneerden bij anderen geld opnemen op voor hen vaak veel te bezwarende voorwaarden. Waar evenwel aan het beleenen van Indische pensioenen en gagementen eenig risico is verbonden, is het raadzaam om, gelijk ook in ver schillende andere gemeenten geschiedt, boven de rente een risico-premie in rekening te brengen van 1 van het voor geschoten bedrag per kwartaal of gedeelte daarvan. In verband met het bovenstaande zullen de artt. 26, 28 en 29 van het reglement voor de Bank van Leening moeten worden gewijzigd in voege, als hieronder is aangegeven. Voorts vestigen Commissarissen de aandacht op de redactie van het 13de lid van art. 27, die in de praktijk gebleken is van te beperkte strekking te zijn. De ervaring toch heeft geleerd, dat het „bij verzuim van terugbetaling van den verschuldigden termijn op den vervaldag", vrijwel ondoenlijk is, telkens één termijn op den borg te verhalen. Het is daarom wenschelijk te bepalen, dat bij verzuim van terug betaling van den verschuldigden termijn op den vervaldag, de gansche schuld, met rente en kosten, terstond opvorder- baar wordt en dat alsdan, op de wijze als door Commissa rissen noodig geacht, tót verhaal daarvan wordt overgegaan. Het bestaande 13de lid van art. 27 kan dan vervallen. Verder blijkt uit den brief van Commissarissen, dat meer malen geldleeningen geweigerd moeten worden, nu art. 27 niet toestaat, dat tot zekerheid voor de schuld met een acte van cessie van het recht op salaris genoegen wordt genomen. Verschillende personen zijn ten gevolge daarvan reeds in de handen van woekeraars gevallen. Er is dus alle aanleiding om art. 27 ook op dit punt aan te vullen. Ten slotte ware, nu voor de Bank van Leening geen portvrijdom meer bestaat en voor de pensioenbeleeningen en andere geldleeningen een uitgebreide correspondentie moet worden gevoerd, het bedrag van 3.per maand, in art. 33 genoemd als de som, welke de Directeur wegens kleine uit gaven zonder overlegging van kwitantie in rekening mag brengen, te verhoogen tot 5.per maand. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1925 | | pagina 1