29
aanstelling als onderwijzeres van Uwe Vergadering moeten
ontvangen.
Bij de overweging van de onderwerpelijke aangelegenheid
zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat er geen gegrond
motief is aan te voeren voor het handhaven van de tegen
woordig nog bestaande gelijkheid in salarieering van de
leerkrachten aan deze school en van die aan de zwakzin-
nigenschool alhier. Het gaat toch o. i. niet aan om de school
in Oegstgeest op één lijn te stellen met de school hier.
Ook de wettelijke voorschriften op beide soort scholen geven
een zeer duidelijke aanwijzing in deze richting. Zoo schrijft
het Koninklijk besluit op het buitengewoon lager onderwijs
voor, dat aan een school voor zwakzinnigen (als de hier te Leiden
bestaande) onderwijs moet worden gegeven in lezen, schrij
ven, rekenen, Ned. taal, kennis der natuur, zingen, teekenen,
lichamelijke oefening, nuttige handwerken voor meisjes en
handenarbeid, terwijl voor de scholen voor imbecillen en
voor scholen verbonden aan gestichten bedoeld in art. 7
der wet van 27 April 1884 (S. 96), voor zwakzinnigen
(idioten en imbecillen) het onderwijs in lezen, schrijven,
rekenen en Ned. taal niet wordt vereischt.
Verder bepaalt hetzelfde Koninklijk Besluit, dat aan
scholen voor zwakzinnigen gewone onderwijzers werkzaam
moeten zijn en dat aan gestichtsscholen, met uitzondering
van het hoofd, kan worden volstaan met /rööeZonderwij-
zer essen.
Let men dan nog op het feit, dat zeer vele leerlingen
van de school in Oegstgeest op lateren leeftijd naar het
gesticht „Endegeest" overgaan, terwijl de leerlingen der
zwakzinnigenschool hier, naderhand veelal, geheel of ten
deele, in eigen onderhoud moeten kunnen voorzien, dat de
school Voorgeest meer bedoelt te zijn eeue inrichting, waar
de kinderen worden beziggehouden en zooveel mogelijk aan
orde en tucht gewend en waar hun nog een weinig kennis
wordt bijgebracht, terwijl de zwakzinnigenschool alhier in
de eerste plaats is een inrichting van onderwijs, welke haren
leerlingen in vele gevallen nog zooveel kennis bijbrengt,
dat zij zich later zelf kunnen redden, dan moet men o. i.
wel concludeeren, dat deze scholen niet gelijk te stellen
zijn en evenzeer, dat er geen aanleiding bestaat voor gelijk
heid in salarieering van de leerkrachten dier scholen.
Het komt ons voor, dat het wettelijk salaris voor het
onderwijzend personeel aan de school Voorgeest, welk salaris
toch nog 300.— hooger is, dan dat van de leerkrachten
bij het gewoon lager onderwijs, alleszins voldoende is en
dat er niet de minste reden is om gelijk tot nu toe
geschiedt dat salaris ten laste van de gemeentekas niet
alleen met nog ƒ300.extra te verhoogen, maar daaren
boven te berekenen, alsof die leerkrachten werkzaam waren
in cene le klasse gemeente. Zouden wij derhalve bij deze
gelegenheid wenschen te zien bepaald, dat het hoofd en
verder onderwijzend personeel van de school Voorgeest niet
meer dan het wettelijk salaris zullen ontvangen, toch is er
o. i. aanleiding om er voor te zorgen, dat de tegenwoordige
leerkrachten daarvan de nadeelige gevolgen niet onder
vinden. Daarvoor zal worden gezorgd, indien Uwe Verga
dering zich vereenigt met punt b van de conclusie van
dit voorstel.
Besumeerende geven wij U mitsdien in overweging:
a. over te gaan tot benoeming van een hoofd van de
school verbonden aan de afdeeling voor jeugdige idioten
„Voorgeest" van het Krankzinnigengesticht „Endegeest",
waarvoor wordt voorgedragen de heer
A. M. VAN SEBMONDT, onderwijzer aan die school,
en van eene onderwijzeres aan die school, waarvoor wordt
voorgedragen
Mej. H. E. H. MEIJKAMP,
een en ander onder bepaling, dat deze benoemingen worden
geacht te zijn ingegaan op 1 Januari 1925;
b. te bepalen, dat de bezoldiging van het hoofd en het
verder onderwijzend personeel aan de sub a genoemde
school, te rekenen met ingang van 1 Januari 1925, geheel
zal worden berekend naar denzelfden maatstaf als voor het
hoofd en het verder onderwijzend personeel aan scholen als
deze bij Wet of Koninklijk Besluit is of zal worden vast
gesteld, met dien verstande evenwel, dat aan de op 31
December 1924 aan genoemde school in dienst zijnde leer
krachten een salaris wordt gewaarborgd, hetwelk zij, met
inachtneming van den rang, welken zij op laatstgenoemden
datum bekleedden, zouden genieten, indien zij verbonden
waren aan de school voor zwakzinnigen te Leiden.
De met een en ander verband houdende wijziging van de
verordeningen zullen wij te zijner tijd bij U aanhangig
maken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 61. Leiden, 4 Maart 1925.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te
deelen, dat zij tegen de door Burgemeester en Wethouders
voorgestelde wijziging van de verordening, regelende de
heffing van legesgelden (Ingek. Stukken No. 58) geene be
denking heeft.
Zij adviseert U mitsdien overeenkomstig dat voorstel te
besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON.