10
MAANDAG 26
JANUARI 1925.
bericht in do pers te hebben gelezen, n.l. dat de Poelbrug
eerst hooger zou zijn aangelegd en later verlaagd zou zijnen
dat gebleken was, dat die verhooging zou zijn geschied, omdat
men niet wist, welke de bevoegdheid van Rijnland was. Het lijkt
spreker vreemd, dat noch het bestuur van Rijnland noch het
Gemeentebestuur weet, welke bevoegdheid Rijnland heeft.
De Voorzitter antwoordt, dat het hier een juridische
kwestie geldt, waarover het beter is niet in het openbaar te
spreken. De verhalen in de courant zijn natuurlijk onjuist.
De Tramwegmaatschappij heeft vergunning aangevraagd en zij
heeft op de oude hoogte gebouwd. Daarna kwam de kwestie, dat
ook de brug door de gemeente verbouwd moest worden. Het
gemeentebestuur heeft zich toen met het bestuur van Rijn
land en met dat van de provincie in verbinding gesteld en
heeft van beide vergunning gekregen om lager te bouwen.
De maatschappij, die te hoog had gebouwd, is blij dat zij
de brug mag verlagen.
De heer van Eck zegt, dat het een vreemden indruk maakt,
dat noch Rijnland noch het Gemeentebestuur, die geen van
beide van gisteren zijn, weet, dat Rijnland zich bevoegdheden
heeft aangematigd, welke het niet bezat.
De Voorzitter antwoordt, dat dat zoo niet te zeggen is.
Het is eeu moeilijke kwestie, verband houdend met allerlei
wetten en verordeningen. De provincie heeft de bescherming
van bepaalde scheepvaartbelangen aan zich getrokken. Het
is dus zonder eenigen twijfel waar, dat, als men te doen
heeft met een vaart, waarin aperte scheepvaart is, de pro
vincie bevoegdheid tot regeling heeft. Nu ligt het voor de
hand, dat de provincie zich ten deze niet met alle slootjes,
waarover bruggen liggen, bemoeit, maar nu zegt de keur
van Rijnland o. a., dat men een brug over boezemwater
nimmer mag veranderen zonder toestemming van dat hoog
heemraadschap! De vraag is nu, of Rijnland een ver
gunning tot verandering van een brug mag weigeren ook
op grond van het scheepvaartbelang. In dit geval was er dus
twijfel over de vraag, of Rijnland de bevoegdheid tot weige
ring bezat. Spreker is de leer toegedaan, dat Rijnland niet
kan weigeren, als er niet belangen bij betrokken zijn, welke
bepaaldelijk aan zijn zorgen zijn toevertrouwd.
De heer van Eck vestigt de aandacht op het gerucht, dat
het werk tot verbetering van den Rijnsburger weg traineert,
doordat het zeer lastig is om overeenstemming tusschen
enkele eigenaars en de gemeente te verkrijgen. Spreker wil
vragen, of Burgemeester en Wethouders niet een sterken
aandrang kunnen uitoefenen op die eigenaars, door desnoods
te dreigen met publicatie van hunne namen, zoodat de tegen
werking ophoudt.
De toestand is daar levensgevaarlijk en hoe eerder hoe
beter moet die verbeterd worden.
De heer Mulder antwoordt, dat Burgemeester en Wet
houders nog bezig zijn met onderhandelingen, maar deze
zullen het bespoedigen van het werk niet tegenhouden. Er
zit nog heel wat aan vast, eer precies alles voor elkaar is.
Men is er druk mede bezig.
De heer Coster heeft 16 Januari j.l. in het Leidsch
Dagblad een bericht gelezen over den bouwvalligen toestand
van de luifel aan het Broodhuis aan den Ouden Rijn. Men mag
die luifel hier in Leiden beschouwen te behooren bij de oud
heden van Leiden of zoo iets, maar volgens zijn meening
levert zij gevaar op voor het verkeer, wat nog zal toenemen
wanneer de tram op de Haarlemmerstraat gaat rijden, en hij
zou gaarne Burgemeester en Wethouders in overweging willen
geven geen toestemming te geven om die luifel te vernieuwen.
Ja, hij zou zoover willen gaan, om de Bouwpolitie last te doen
geven, haar onmiddellijk af te laten breken, daar zij onmiddellijk
gevaar oplevert niet alleen voor het verkeer, maar zelfs voor
de voetgangers.
De heer Mulder zegt, dat hij tot zijne verbazing gezien
heeft, dat de luifel er nog hangt, want er is besloten om
haar weg te nemen.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.