5
alhier, tot ons Ooilege heeft gericht, achten de belanghebben
den het, mede met het oog op den treinenloop, gewenscht,
dat het aanvangsuur van de kaasmarkt, die thans gedurende
het geheele jaar des Yrijdagochtends om 8 uur begint, voor
de maanden November tot en met Maart op des voormiddags
8V2 uur worde gesteld.
Tegen inwilliging van dit verzoek bestaat noch bij de
Commissie voor het Marktwezen, noch bij ons College bezwaar,
zoodat wij Uwe Vergadering in overweging geven over te
gaan tot vaststelling van de navolgende verordening:
VERORDENING
tot wijziging van de verordening van 15 Mei 1922 Gemeente
blad No. 38), houdende aanwijzing van de dagenuren
en plaatsen voor het houden van de verschillende
markten en van veilingen van ooft, gewijzigd
hij verordening van 25 September 1922
(Gemeenteblad No. 58).
Eenig Aktikel.
Artikel 1 sub 4° van bovengenoemde verordening wordt
gelezen als volgt:
„een kaasmarkt, des Vrijdags van 1 April tot 1 November
van des voormiddags 8 tot 11 uur en van 1 November tot
1 April van des voormiddags 8V2 tot 11 uur, op de Visch-
markt en de Botermarkt.
In de week vóór Paschen wordt deze markt des Woens
dags gehouden."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 15. Leiden, 16 Januari 1925.
In Uwe Vergadering van 30 April 1923 werd, nadat eenigen
tijd tevoren met ingang van 1 April 1923 aan den toen-
maligen adjunct-directeur van den markt- en havendienst
op diens verzoek eervol ontslag was verleend, overeen
komstig ons desbetreffend voorstel (Ingek. Stukken No. 133
van 1923) onder meer besloten, dat de genoemde betrekking
van adjunct directeur voorloopig niet zou worden vervuld.
Ingevolge deze beslissing werden dan ook op de begrootingen
voor de jaren 1924 en 1925 voor de bezoldiging van dezen
ambtenaar geen gelden uitgetrokken.
Het is ons thans gebleken, dat de markt- en havendienst
zonder de aanwezigheid van een adjunct-directeur op den
duur niet richtig kan functionneeren. De Directeur van dezen
diensttak is dermate met werk, voornamelijk van adminis
tratieven aard, overladen, dat hij hoegenaamd geen tijd
overhoudt, om zich aan de zoo belangrijke praktische leiding
van- en het toezicht op den dienst te wijden, noch om
allerlei zaken, die op afdoening of behandeling wachten, ter
hand te nemen.
Daar komt nog bij, dat een groot deel van den arbeid,
waardoor de Directeur in beslag genomen wordt, uit allerlei
kantoprwerkzaamheden bestaat, welke eigenlijk niet door
hem, maar door een ander ambtenaar behooren te worden
verricht en die, zooals gezegd, verhinderen, dat de Directeur
zijn eigenlijke functie als hoofd van den tak van dienst
naar behooren en zooals hij zou wenschen uitoefent. Boven
dien is er thans niemand, aan wien bij ontstentenis van den
Directeur de gansche leiding van den markt- en havendienst
zou kunnen worden overgelaten.
Ten slotte moet niet worden vergeten, dat het aantal
havenrechercheurs bij Uw opgemeld besluit van 4 tot 3 is
teruggebracht, hetgeen tezamen met het onvervuld blijven
van de adjunct-directeursbetrekking een gevoelige vermin
dering van personeel heeft medegebracht.
Bestendiging van dezen toestand zal ongetwijfeld tot
schade van den dienst en van de belangen der gemeente leiden.
Voor een uitvoeriger overzicht van de nadeelen, aan den
tegenwoordigen toestand verbonden, verwijzen wij U naar
de in de Leeskamer te Uwer inzage liggende stukken.
Nu dus de proef, met het onvervuld laten van de betrekking
van adjunct-directeur van den markt- en havendienst ge
nomen, heeft aangetoond, dat die ambtenaar niet kan
worden gemist, dient wederom tot aanstelling van een
adjunct-directeur te worden overgegaan.
Onder mededeeling, dat wij, zoo Uwe Vergadering zich
met dit ons voorstel vereenigt, de noodige stappen zullen
doen om weder tot vervulling van de betrekking te geraken
en te zijner tijd een voorstel tot benoeming en tot het
treffen van de vereischte financiëele regeling bij U aan
hangig zullen maken, geven wij U mitsdien, overeenkomstig
het gevoelen van de Commissie voor het Marktwezen, in
overweging te besluiten, dat de betrekking van adjunct
directeur van den markt- en havendienst weder zal worden
vervuld.
Zooals U bekend is, geniet de adjunct-directeur ingevolge
de algemeene salarisveTordening eene jaarwedde van 2300
2600 (3 éénjaarlijksche verhoogingen van 100).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 16. Leiden, 19 Januari 1924.
Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van den heer
A. Kist bestaat noch bij het College van Stads-geneesheeren,
noch bij ons College bezwaar.
In verband echter met het aanhangig onderzoek naar de
mogelijkheid van de invoering der vrije-artsenkeuze achten
wij het wenschelijk ook den heer Kist evenals de andere
Stads-geneesheeren slechts voor één jaar in zijne betrekking
te bestendigen.
Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging den
heer A. Kist, voor het tijdvak 1 Februari 19251 Februari
1926, te bestendigen in de betrekking van Stads-geneesheer,
zulks met afwijking van het bepaalde in art. 2 der veror
dening van 20 December 1900, betreffende het verleenen
van kostelooze genees- en heelkundige hulp aan onver-
mogenden, den dienst der Stads-geneesheeren en den werk
kring van het College van Stads-geneesheeren te Leiden
(Gem.blad No. 4).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 13 Januari 1925.
Den Gemeenteraad van Leiden verzoekt de ondergetee-
kende met verschuldigden eerbied hem weder te continu-
eeren in de betrekking van Stads geneesheer.
Hetwelk doende enz.
A. Kist
Med. Docts. Arts.
N°. 1 7. Leiden, 19 Januari 1925.
Toen bij raadsbesluit van 25 September 1919 (Ingek.
Stukken No. 267) werd besloten de rekenplichtige ambtenaren,
met uitzondering van den gemeente-ontvanger, te ontheffen
van de verplichting tot zekerheidstelling, werd ons College
tevens gemachtigd, om met de Nationale Borgmaatschappij
te Amsterdam een overeenkomst van borgtocht aan te gaan.
Deze overeenkomst werd gesloten voor 5 jaren en eindigde
1 Januari j.l.
Ons College heeft overwogen, of deze verzekering opnieuw
ware aan te gaan en zoo ja, of dan weder een overeen
komst ware te sluiten met de Nationale Borgmaatschappij,
dan wel met een andere instelling.
Wel is waar komen fraudes van rekenplichtige ambte
naren gelukkig zelden voor, doch het valt niet te ont
kennen, dat, nu tengevolge van de afschaffing van de
verplichting voor deze ambtenaren om zekerheid te stellen
de gemeente zelf het risico draagt, het gewenscht is dit
risico te dekken door een verzekering als hiervoren bedoeld.
Te meer aangezien de premie van een dergelijke verzekering
niet hoog is.
Was ons College derhalve in principe geneigd U voor te
stellen een dergelijke verzekering wederom aan te gaan, om
deze verzekering weder onder te brengen bij de Nationale
Borgmaatschappij, meenden wij niet te moeten advi-
seeren, nu van de verzekering maatschappij „Fatum"
te 's Gravenhage, wier verplichtingen volledig worden
gewaarborgd door de zeer goed aangeschreven Assurantie-
Maatschappij „de Nederlanden" van 1845, een zeer concur-
reerende offerte werd ontvangen. De premie werd gesteld
°P 5°/00. terwijl bij „110 claim" een restitutie zou worden
verleend van 10 van de premie. De verdere voorwaarden
zijn in de ter visie liggende verzekerings-aanvrage vermeld.
Aangezien het niet mogelijk was Uwe beslissing hier
omtrent vóór 1 Januari j.l. te doen nemen, besloten wij,
in afwachting en onder voorbehoud van Uwe goedkeuring,
de verzekering met „Fatum" te sluiten.
Wij geven U alsnu in overweging ons te machtigen met
de verzekerings-maatschappij „Fatum" te 's Gravenhage voor
de daarvoor in aanmerking komende rekenplichtige ambte
naren der gemeente en hunne plaatsvervangers, een over-