DONDERDAG 4 DECEMBER 1924.
331
Dat is wel een bewijs, dat die menschen er niet per se op
staan om hun vroeger inkomen terug te krijgen.
Wat betreft den onderhoudsplicht van de familie, de heer
Oostdam legt de betreffende wetsbepaling verkeerd uit. De
wet zegt, dat het Burgerlijk Armbestuur de kosten van
steunverleening kan verhalen op familiebetrekkingen vaii den
ondersteunde, maar dat beteekent niet, dat, als het meent
dat een familielid wel steunen kan, het kan zeggen: nu laten
wij u aan uw lot over en moet ge maar zien, dat ge het van
uw familie krijgt.
Het Burgerlijk Armbestuur moet dus beginnen met te
steunen; het kan dan later trachten het te verhalen op de
familie. Dan worden de menschen niet overgeleverd aan de
genade of den onwil van die familieleden, die ook dikwijls
onmachtig zijn om te steunen.
De heer Heemskerk zegt, dat de premie voor de vrijwillige
ouderdomsverzekering betaald wordt op verzoek der betrok
kenen, maar dat is toch niet geschied in het geval, dat spreker
noemde.
De Wethouder heeft het steeds weder over den prikkel
om aan het werk te gaan, welke gelegen zou zijn in het
geven van een geringe ondersteuning, en spreekt in dat ver
band over menschen, die 140 weken werkloos zijn geweest.
Uit het feit, dat bepaalde personen lang zonder werk zijn,
mag men nooit de conclusie trekken, dat die personen, als
ze gewild hadden, wel werk hadden kunnen vinden. Het is
onbehoorlijk om op dergelijke wijze fatsoenlijke menschen in
een verkeerd daglicht te stellen.
De Voorzitter verzoekt den heer van Stralen om zich in
zijne uitdrukkingen te matigen.
De heer van Stralen zegt, dat iets wat niet behoort toch
onbehoorlijk is.
Als men inderdaad meent, dat het aantal onwilligen om te
werken zoo groot is, dan had men eens een proef moeten
nemen, b.v. door in de courant om werkkrachten te vragen.
Onlangs vroeg een firma op de Hoogewoerd een arbeider;
gegadigden moesten zich op zeker uur aanmelden, en men
weet welk een oploop men toen op de Hoogewoerd heeft
gehad. Daaruit blijkt toch wel, dat er niet zulk een onwil
om te werken is. Voor deze betrekking waren meer dan
tweehonderd gegadigden; natuurlijk was er slechts één plaats
beschikbaar. Bij dergelijke feiten volhouden, dat zij onwillig
zijn om te werken, is een pogen om van de ondersteuning
af te komen.
Wat betreft de mededeeling van den Wethouder, dat hij
de aanneming van sprekers voorstel niet kan aanvaarden,
hij begrijpt ook wel, dat het voorstel toch niet aangenomen
wordt.
Spreker blijft de lage ondersteuningen betreuren en hoopt,
dat zijn voorstel aangenomen zal worden, daar men dan
misschien een Wethouder krijgt, die beter optreedt en zich
niet schrap zet tegen hoogere uitkeeringen van het Burgerlijk
Armbestuur. Spreker heeft met genoegen vernomen, dat de
heer Witmans ook zijn overtuiging is toegedaan.
Overigens hangt het slechts van de fractie af, welke een
voorstel indient, of het aangenomen wordt. Het is dan ook
jammer, dat voorstellen als deze, welke zuiver in het belang
van de betrokken personen gedaan zijn, door de politiek
worden afgestuit.
De Voorzitter zegt, dat de heer van Stralen altijd bijzondere
gevallen noemt. Zoo ook nu. Daaruit wil hij dan de alge-
meene conclusie trekken, dat de uitkeeringen te laag zijn.
Maar dat mag niet, aangezien er natuurlijk wel eens fouten
gemaakt kunnen worden, zelfs bij het beste systeem.
De heer van Stralen acht wat de Voorzitter zegt onjuist.
Toen een 38-tal werkloozen uit de steunverleening wer
den uitgeschakeld, heeft spreker persoonlijk een onderzoek
ingesteld bij 16 hunner, en in al die gevallen heeft hij gecon
stateerd, dat het verschil tusschen de steunuitkeering en de
uitkeering van het Burgerlijk Armbestuur schrikbarend was.
Er is geen sprake van, dat spreker slechts hier en daar
een greep gedaan heeft, maar het zit in het systeem, zooals
ook de Wethouder erkent. Het Burgerlijk Armbestuur houdt
de ondersteuning zoo laag, dat er een prikkel voor de onder
steunden zou blijven bestaan om te trachten op welke wijze
ook door het leven te komen, in plaats dat het gedurende
de eerste weken den steun op hetzelfde bedrag houdt, onderwijl
nagaat door scherpe contróle, of die menschen hun best doen
om werk te vinden, en dan eventueel die menschen uitscha
kelt of den steun vermindert. Nu wordt zonder nader onder
zoek de steun op een veel lager bedrag gesteld. Dat is een
onbillijk systeem.
De heer Heemskerk zal zijn stem niet kunnen geven aan
het voorstel-van Stralen, waarin opgesloten ligt, dat de onder
steuning door het Burgerlijk Armbestuur absoluut niet deugt.
Daarmede is spreker het niet eens. Er zal misschien wel eens
misgetast worden bij de ondersteuning, maar men kan niet
zeggen, dat over het geheel genomen hetgeen het Burgerlijk
Armbestuur doet niet goed is, dat de ondersteuning niet
voldoende is.
Spreken zal niet voor of tegen stemmen, omdat het van
een bepaalden kant komt.
De heer van Stralen. Wees nu eens één keer eerlijk!
De heer Heemskerk verlangt, dat de heer van Stralen dat
woord terugneemt, indien een voorstel goed is, steunt spreker
het zonder te zien, van welken kant het komt en dikwijls
tegen den zin van zijn partijgenooten.
De heer Baart zegt, dat de Voorzitter bij de bespreking
van de woningtoestanden zich ook beroepen heeft op
bijzondere gevallen, en meent dus het recht te hebben dit
ook te doen.
De heer Heemskerk zegt, dat de uitkeeringen van het
Burgerlijk Armbestuur niet tot klachten aanleiding geven.
Spreker vraagt, of een uitkeering van ƒ7.50 per week voor
een gezin van zes menschen, zooals spreker een geval weet,
voldoende is. Die uitkeering is niet in overeenstemming met
de behoeften van het gezin. Het is goed, dat daarop eens
de aandacht wordt gevestigd. Dit zijn ten hemel schreiende
toestanden, die onhoudbaar zijn en waarin ten spoedigste
verandering moet komen.
De heer Elkerbout wil mededeeling doen van een geval,
dat iemand zich bij hem beklaagde, dat hij geen uitkeering
kreeg. Dat was een lid van een Christelijke organisatie.
Sprekeris onmiddellijk naar het Burgerlijk Armbestuur gegaan
de zaak is onderzocht en het bleek, dat er een verzuim
gepleegd was; het bedrag lag echter nog ter beschikking van
dien persoon en spreker heeft het kunnen medenemen en
afdragen.
Het geval, door den heer Baart genoemd, is spreker onbekend.
Het bevreemdt spreker intusschen wel, want men gaat toch
in de eerste plaats naar zijn eigen organisatie om de zaak te
bespreken.
Speker heeft het vertrouwen, dat, wanneer zich inderdaad
iets voordoet, waarop aanmerking te maken is, het Burgerlijk
Armbestuur bereid zal zijn om verbetering aan te brengen,
en gevoelt er dan ook niets voor om zijn stem aan het voorstel
van den heer van Stralen te geven.
De heer Eerdmans wijst er op, dat dit onderwerp thans
voor de zooveelste maal hier in den Raad behandeld wordt,
en dit geeft hem aanleiding om er op te wijzen, dat de heeren
bestuurders van organisatie's op deze manier de zaak, die zij
voorstaan, geen goed doen. De Raad zal zich herinneren
dergelijke besprekingen, toen de heer Bots nog Wethouder
was, en daarbij is menigmaal gebleken, dat van de andere
zijde een zeer eenzijdige voorstelling van zaken gegeven werd.
Als de heeren willen bereiken wat zij willen, dan moeten
zij op andere wijze optreden. Zoo streven zij hun doel voorbij.
De heer van Stralen acht hetgeen de heer Eerdmans zegt
onjuist. Kan hij aanwijzen, op welke andere manier het
belang van die menschen gediend zal kunnen worden? Met
den Wethouder spreken is gebleken niet tot een resultaat te
leiden. Dat kon ook niet anders, want, zooals de Wethouder
zelf heeft gezegd, het zit in het systeem.
Er is dus geen ander middel dan om telkens de zaak in
het openbaar te bespreken.
De Voorzitter wijst er den heer van Stralen op, dat diens
partijgenoot Oostveen ook deel uitmaakt van het Burgerlijk
Armbestuur; die kan deze zaak daar toch ook behandelen.
De Gemeenteraad kan de gegevens van den heer van Stralen
niet controleeren, want om een juist oordeel te vellen moet
men van alle bijzonderheden op de hoogte zijn.
De heer van Stralen vindt het een schandaal, dat de
Raad op dergelijke wijze, door allerhande smoesjes en uit
vluchten wil ontkomen aan den plicht van de gemeenschap
om menschen voor honger te vrijwaren.
De Voorzitter noemt dat groote woorden. Het College van
Burgemeester en Wethouders heeft nooit een klacht ver
nomen van den partijgenoot van den heer van Stralen, die
lid is van het Burgerlijk Armbestuur.
De heer van Stralen spreekt niet over de bedeelden, maar
alleen over degenen, die georganiseerd zijn; die moeten
volgens hem aan het Burgerlijk Armbestuur onttrokken worden
en voor hen moet de steun eigenlijk vastgesteld worden door
de organisatie's.
De beraadslaging wordt gesloten.