330 DONDERDAG 4 DECEMBER 1924.
alleen wat beteekenen, wanneer bij kon aannemen, dat het
Burgerlijk Armbestuur zijn plicht niet deed.
De zaak is, dat de heer van Stralen altijd zooveel mogelijk
geld van de gemeenschap wil hebben, maar als men dat bij
alles toepast, dan verdwijnen zoowel »de kip als de eieren èn
het voer." Spreker staat op het standpunt, dat er ondersteund
moet worden naar behoelte en dit systeem doet althans het
eieren leggen niet ophouden.
De taak van het Burgerlijk Armbestuur is vaak zeer
pijnlijk. Er zullen dikwijls gevallen zijn, waarin het aan het
goede hart het zwijgen moet opleggen om de juiste recht
vaardigheid te betrachten zoowel ten opzichte van de bedeelden
onderling als ten opzichte van de samenleving.
Spreker vindt dan ook geen reden om zijn stem te geven
aan het voorstel van den heer van Stralen.
De heer Witmans heeft als beheerder van de Gemeente
woningen, gelegen benoorden den Heerensingel, elke week
den grootsten last om de huren betaald te krijgen, juist van
de gezinnen, wier steun verminderd of te laag is gesteld.
Die menschen lijden niet alleen honger, maar loopen iedere
week meer gevaar om op straat gezet te worden. Wanneer
dat nu, in het hartje van den winter, gebeurt, moet de
gemeente toch ingrijpen en hen bergen. Veelal komen zij
dan op het politiebureau. Spreker verzoekt dan ook den
Wethouder maatregelen te overwegen om dat te voorkomen.
De heer Heemskerk sluit zich aan bij den heer Oostdam
en zegt, dat hij kan bewijzen, dat meermalen door de agenten
van den Raad van Arbeid van het Burgerlijk Armbestuur de
premie's voor de sociale verzekering worden ontvangen, wanneer
blijkt, dat de menschen zelf daartoe niet in staat zijn. Spreker
zal evenwel geen gevallen opnoemen en geen namen vermelden.
De heer Sanders zegt, dat het hier uitsluitend personen
betreft, die van de Steuncom missie naar het Burgerlijk Arm
bestuur zijn „overgeheveld". Personen, die een jaar ondersteuning
hebben genoten, worden overgebracht naar het Burgerlijk Arm
bestuur.
Na de laatste reglementsherziening zijn op dergelijke wijze
overgebracht 91 personen, van wie de heer van Stralen er
enkelen genoemd heett.
Het zou te begrijpen zijn, dat, wanneer het Burgerlijk
Armbestuur de ondersteuning op denzelfden voet voortzette,
deze menschen, ten aanzien van wie over het algemeen de
overtuiging heerscht dat ze door den steun der steunverleening
niet voldoenden prikkel hadden om aan het werk te gaan, ten
eeuwigen dage steuntrekkers van het Burgerlijk Armbestuur
zouden blijven, want onder degenen, die van de steunverleening
naar het Burgerlijk Armbestuur overgebracht zijn, zijn er die
70 a 140 weken getrokken hadden zonder ooit een oogenblik
aan het werk geweest te zijn.
Na die overbrenging heeft zich dit merkwaardige voorgedaan,
dat van die 91 naar het Burgerlijk Armbestuur overgehevelde
personen binnen zeer korten tijd 46 aan het werk zijn gegaan.
Spreker zou dien 46 personen wel eens persoonlijk willen
vragen, wat zij verkiezen: den toestand van thans, nu zij
weder aan het werk zijn, of den toestand, waarbij zij in een
zekere sleur altijd maar 12.tot en met 15.van de
steunverleening trokken.
Nu kan het zijn, dat er onder de overigen personen zijn,
die het zeer hard hebben, maar dan ligt de schuld daarvan
niet bij het Burgerlijk Armbestuur, maar spreker wil
daarmede natuurlijk niet zeggen, dat de steunverleening in
crisiswerkloosheid en ten opzichte van bona fide werkloozen
niet op haar plaats is wel aan het systeem van de steun
regeling.
Het gaat hier niet om die enkele guldens meer of minder
steun, de zaak zit dieper. Het gaat om het verschil in stelsel.
Bij de steunregeling krijgt ieder, die het praedicaat „werk
loos" draagt, een steun overeenkomstig een bepaalden norm,
noodig of niet; het Burgerlijk Armbestuur regelt overeen
komstig de bepalingen der Armenwet de ondersteuning in
zoodanige mate als met het oog op de behoefte en de persoon
lijke eigenschappen, in verband met de omstandigheden van
de betrokken personen, noodzakelijk is.
Men zal begrijpen, gezien de door spreker genoemde cijfers
en de resultaten, welke het stelsel van het Burgerlijk Arm
bestuur tegenover dat van de steunregeling heeft opgeleverd,
dat niet te verwachten is, ook al werd het voorstel-van Stralen
aangenomen, dat het Burgerlijk Armbestuur te dien aanzien
zijne houding zal wijzigen. Spreker wil daarmede niet te
kennen geven, dat het Burgerlijk Armbestuur van hem
afhankelijk is. Het bestuur bestaat uit 9 leden; spreker heeft
dus slechts weinig invloed. Spreker is echter overtuigd, dat
de handelwijze van het Burgerlijk Armbestuur in het belang
is van de armlastigen zoowel als in dat van de gemeente.
Bij aanneming van het voorstel van den heer van Stralen
zal spreker dan ook daarvan de consequentie's aanvaarden en
zijn plaats inruimen. Maar laat bij verwerping ook de heer
van Stralen de consequentie's aanvaarden en den Gemeenteraad
nu eens bijvoorbeeld een jaar niet met dergelijke voorstellen
lastig vallen.
De heer Spendel zegt, dat de particuliere weldadigheid bij
deze gelegenheid vergeleken is met een instituut, dat twee
broodjes en een bos stroo geeft. Maar als lid van een Sint-
Vinceutius-vereeniging weet spreker, dat de particuliere lief
dadigheid ouden van dagen, die niet meer werken kunnen
voor hun onderhoud, aan passend werk helpt. Gok worden
wel menschen in een betrekking gebracht, vanwaar zij weder
in hun oude vak kunnen terugkeeren. Maar dit stuit dikwijls
af op het feit, dat de patroon hen niet voor een lager loon
dan de andere arbeiders durft te laten werken, daar hij dan
het verwijt te hooren krijgt, dat hij de loonen drukt. En dat,
terwijl de menschen zelf blij zijn, wanneer zij, al is de ver
dienste dan ook iets minder, niet meer steun behoeven te
trekken.
De heer Knuttel vraagt het woord.
De Voorzitter acht het verkeerd, dat zich voor de replieken
sprekers aanmelden, die in eersten termijn niet gesproken
hebben. In alle vertegenwoordigende lichamen is het de
gewoonte, dat alleen gerepliceerd wordt door hen, die reeds
in eersten termijn gesproken hebben. Anders komt er geen
einde aan de beraadslaging.
De heer Knuttel meent, dat de Voorzitter daarin thans
ongelijk heeft.
De Voorzitter. O ja, dat weet ik wel.
De heer Knuttel verzoekt den Voorzitter om zich van
dergelijke uitlatingen te onthouden. Spreker zit hier niet als
een schoolkind, dat allerlei bemerkingen moet afwachten.
Spreker meent, dat de Voorzitter ongelijk heeft, omdat
spreker juist niet in eersten termijn heeft gesproken om het
debat te verkorten. Hij had in eersten termijn ook wat
kunnen zeggen en de opmerkingen van den heer van Stralen
herhalen.
De Wethouder heelt het gehad over het niet aanwezig zijn
van een voldoenden prikkel om weder aan het werk te gaan
en over menschen, die 70 a 140 weken achtereen van de
steunverleening hebben getrokken. Dat is het ergste voor die
menschen. Als die menschen zoo lang getrokken hebben, dan
verkeeren zij zeker in zoodanigen staat van verarming, dat
zij diep te beklagen zijn; en dan moet het niet voorgesteld
worden, alsof het menschen zijn, die in die onvoldoende
steunregeling geen prikkel zouden vinden om aan het werk te
gaan. Maar wat niet mag is, dat zij aan het werk zouden
moeten gaan beneden het geldend loon en dus niet alleen
voor zichzelf maar ook voor anderen dat loon drukken.
De Wethouder deelt mede, dat van de 91 naar het Burgerlijk
Armbestuur overgehevelde personen er 46 binnen korten tijd
aan het werk gegaan zijn, maar de Raad heeft niet vernomen,
tegen welk loon en of die menschen niet het volste recht
hadden om zich daartegen met hand en tand te verzetten.
De heer Spendel is openhartiger geweest en heeft mede
gedeeld, tegen welk loon zulke menschen zijn gaan werken.
Dergelijk loon is eenvoudig een schande; daarvan kan op het
oogenblik een gezin niet leven. En wanneer een patroon via
een of andere instelling van weldadigheid menschen voor dat
geld kan krijgen, dan stelt hij geen menschen aan voor
f 10.meer. flet waren menschen, die in hun vorig werk
hersteld zijn; het waren dus niet onbruikbare menschen.
Er wordt op gewezen, dat de heer van Stralen alleen ge
sproken heeft van menschen, die overgeheveld zijn. Moet
men daaruit besluiten, dat de menschen, die overgeheveld
zijn, minder uitkeering krijgen dan wat men zou kunnen
noemen de vaste klanten van het Burgerlijk Armbestuur?
Het zou de moeite waard zijn om daarvan iets te vernemen.
Indien degenen, die rechtstreeks van het Burgerlijk Armbe
stuur steun trekken, geen aanmerkelijk hoogere uitkeeringen
ontvangen, hoe zal de toestand van deze menschen dan wel
niet zijn! Men kan niet toestaan, dat het Burgerlijk Arm
bestuur zich achter de hardvochtige Armenwet verschuilt en
daardoor de menschen een onmenschwaardig bestaan geeft.
De heer van Stralen zegt, dat de Wethouder ten minste
uit heeft doen komen, dat hij een tegenstander is van de
steunverleening door de Steuncommissie. Spreker ontkent, dat
het Burgerlijk Armbestuur zou steunen naar behoefte in
verband met de persoonlijke eigenschappen. In de gevallen,
die spreker genoemd heeft, konden de menschen, hoe gaarne
zij ook wilden, geen werk krijgen door de crisisomstandighe
den, zelfs niet voor minder loon.