DINSDAG 2 DECEMBER 1924.
293
Voortzetting Tan de geschorste openbare
Tergadering van 1 December 1924:
op Dinsdag 2 December 1924,
des namiddags te 2 nur.
Voorzitter: de heer Burgemeester Jhr. Dr. N.C. DEG1JSELAAR.
Thans zijn afwezig: de heeren Splinter en van Eek wegens
ongesteldheid, de heer Eikerbout wegens verhindering en de
heer Baart.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den
dienst 1925.
De heer Meijnen zal in de eerste plaats den heer van Stralen
antwoorden in zake de le vensmiddelen voorziening. In het sectie-
verslag wordt weer gerept van den plicht van het gemeente
bestuur om te voorzien in de meest noodige levensbehoeften
en prijsregelend op te treden, thans wegens het stijgen der
prijzen en het dalen der loonen; gevraagd wordt of het
gemeentebestuur bereid is, op het voetspoor van andere ge
meenten, maatregelen te nemen. In 1923 en 1924 is dit punt
ook reeds ter sprake gekomen en toen hebben Burgemeester
en Wethouders hun standpunt uiteengezet, waarbij zij den
gemeentelijken vischverkoop altijd in een exceptioneele positie
hebben geplaatst. Spreker zal even de toen aangevoerde
argumenten in herinnering brengen: De ervaringen, in den
distributietijd opgedaan met aardappelen en groenten, waren
verre van bemoedigend-: De omzet was gering, de exploitatie
duurder dan van particulieren, de winst onvoldoende, de
kosten werden niet gedekt. Aan flinke coöperatie's zal het
beter gelukken, prijsregelend op te treden dan aan de ge
meente; alleen bij schaarschte kan er voor de gemeente aan
leiding zijn, het te doen.
Gemeentelijken aankoop en distributie van melk moeten
Burgemeester en Wethouders (Dec. 1923) ten sterkste ontraden.
Bij melk vertoonen de bezwaren zich het sterkst. De produ
centen regelen de prijzen; zou men melk al kunnen koopen,
van goedkoop inkoopen kan geen sprake zijn. Om voldoenden
omzet te krijgen, zou een zeer duur distributie-systeem noodig
zijn; de verwerking der restanten zou stellig verlies opleveren.
Om de melk tegen aanzienlijk lageren prijs te kunnen leveren
dan de melkslijters, zou de gemeente zich groote financiëele
offers moeten getroosten. Wat de consumenten aan lagereD
melkprijs kouden winnen, zou uit de gemeentekas moeten
worden bijgepast.
Daarom achten Burgemeester en Wethouders omzichtigheid
geboden ter voorkoming van financieel nadeel voor de gemeente.
Zij voegen hieraan thans, na raadpleging van den Directeur
van den Keuringsdienst van Waren, nog een en ander toe:
In Amsterdam heeft men besloten tot gemeentelijken aankoop
van meel, terwijl binnenkort een voorstel tot monopoliseering
van de melk voorziening aan het oordeel van den Amsterdam-
schen Raad zal worden onderworpen. In den Haag zijn plannen
in overweging. Burgemeester en Wethouders achten het succes
van de genomen of voorgenomen maatregelen zoozeer te be
twisten, dat zij zeer ernstig bezwaar hebben om dit voorbeeld
na te volgen. Zelfs een groote gemeente kan zeer weinig
invloed uitoefenen op de prijzen van de grondstoffen voor de
eerste levensbehoeften, welke immers wereldprijzen zijn. Hoog
stens kan men besparen op de kosteu van tusschenhandel en
transport. Daartegenover staat echter, dat een geringe prijs
daling groote verliezen voor de gemeentekas kan opleveren,
doordat de gemeente minder vrij is en ook minder doorkneed
in den handel dan een particulier. Zoodra de gemeente een
prijs voor haar meel berekent, gelijk aan of weinig verschillend
met dien van den particulieren handel, zullen de bakkers
haar den rug toekeeren en haar met den voorraad laten zitten.
Ook de prijs van de melk wordt grootendeels bepaald door
de wereldprijzen voor zuivelproducten. Indien de even scherpe
als deskundige critiek, welke tegen de gemeentelijke melk-
voorziening te Amsterdam is ingebracht, slechts voor de helft
juist is, zal zij tot een ware débacle kunnen leiden.
Ook mag bij dergelijke zaken vooral niet uit het oog worden
verloren, dat, wanneer de gemeente deze materie ter hand
neemt, zij in concurrentie komt met het particuliere bedrijf.
Bovendien leiden gemeentelijke bedrijven in concurrentie met
het particulier bedrijf altijd een kwijnend bestaan, doordat
het particuliere bedrijf goedkooper geëxploiteerd kan worden.
Spreker verwacht bij onverhoopte prijsstijging der eerste levens
behoeften meer van het initiatief van verbruikscoöperatie^.
Slagen zij bij de duurtebestrijding, dan behoeft de gemeente
niet meer in te grijpenslagen zij niet, dan kan de gemeente
bet zeker niet.
Het onderwijs. De punten, welke niet in de sectie's zijn
behandeld, n.l. het zevende leerjaar, de vreemde taal en de
schoolreisjes, zal spreker laten rusten. De heer Verweij heeft
in de eerste plaats de propageering, in het leerplan, ,'van de
vredesgedachte genoemd. Toen verleden jaar het leerplan
voor de vroegere 3de klasse-scholen moest worden herzien,
is door enkele onderwijzers aangedrongen die wensch
was niet algemeen: de meerderheid vond het overbodig
op opneming, in het leerplan, als doelstelling bij het onder
wijs, het propageeren van de vredes-idee. De inspecteur
en Burgemeester en Wethouders, bij wie de vaststelling
van het leerplan berust, hebben toen de wenschelijkheid over
wogen om die vredes-idee als doelstelling bij het onderwijs
in de geschiedenis op te nemen, maar in de gegeven omstan
digheden hebben zij het voorzichtiger geoordeeld, dat niet te
doen en de algemeene doelstelling, voorkomende in art. 42
der wet, noch te beperken noch aan te vullen met een parti
culiere doelstelling, speciaal voor Leiden. Het is een beetje
bedenkelijk, zulk een doelstelling op te nemen, omdat zich
bij het propageeren van de vredesgedachte de vraag voordoet,
in welke richting die propaganda zich zal bewegen en omdat
zich achter die kwestie dadelijk plaatst het feit van het
bestaan van verschillende geestelijke en politieke stroomingen.
Daarvan weten wij thans alweer meer dan in 1923. Nu
zouden de onderwijzers die vredesgedachte moeilijk kunnen
propageeren zonder met die verschillende geestelijke en poli
tieke stroomingen in aanraking te komen en dat zou de
neutraliteit van de school in gevaar kunnen brengen, wat
niet in het belang van de openbare school zou zijn.
In de tweede plaats heeft de heer Verweij gevraagd, hoe
Burgemeester en Wethouders staan tegenover het Dalton
stelsel. In de Memorie van Antwoord is medegedeeld, dat
Burgemeester en Wethouders, zoolang de resultaten van dat
nieuwe stelsel niet bekend zijn, een proefneming daarmede
niet kunnen bevorderen, en die resultaten zijn nog niet bekend;
de zaak is nog in studie. Burgemeester en Wethouders, die
verantwoordelijk zijn tegenover de ouders van de leerlingen,
kunnen dus vooralsnog geen proefnemingen bevorderen.
Spreker betreurt met den heer Knuttel het verdwijnen van
het Fransch uit het leefplan, maar de beslissing daarover
ligt niet bij den Raad of bij Burgemeester en Wethouders.
Deze opmerking behoort dus eigenlijk hier niet thuis. Men
heeft zich bij het tot stand komen van deze wetswijziging te
veel gericht naar uiterst links, de communisten uitgezonderd.
Het wegvallen van het Fransch als leervak leidt inderdaad
tot tweeledige schade: 1°. missen de leerlingen nu de kennis
van het Fransch en 2°. heeft het onderwijs in het Fransch
gunstigen invloed op het leeren van het Nederlandsch.
De opmerking over het zevende leerjaar behoort hier ook
niet thuis, daar de Gemeenteraad ook hierover geen zeggen
schap heeft.
Over de leermiddelen zal bij de artikelen gesproken worden.
Spreker juicht het beginsel van de pacificatie toe, waardoor
na een langen strijd voor vrijheid en voor recht, gelijkheid
is gebracht voor alle burgers, maar betreurt met den heer
Knuttel mogelijke excessen bij de uitvoering en hoopt, dat
die bij een herziening zullen verdwijnen.
Het tandheelkundig onderzoek, welk onderwerp niet in de
sectie's is genoemd, zal spreker thans niet behandelen.
De heer Knuttel heeft een onderzoek kunnen instellen naar
de resultaten van het onderwijs op scholen van de drie
soorten, welke hier bestaan, en dat onderzoek is ongunstig
uitgevallen. Spreker kan dat natuurlijk niet beoordeelen en
het ook niet persoonlijk contröleeren, maar op gevaar af van
in den hoek van de uiterste reactionairen te worden geplaatst,
wil hij wel zeggen, dat hij, den heer Knuttel hoorende spreken,
een gevoel van jaloezie, dat bij hem opkwam op den tijd van
een halve eeuw of een eeuw geleden, niet kon onderdrukken.
Spreker heeft wel eens gehoord en ook wel eens ervaren, dat
in dien tijd heel veel onderwijzers in slechte gebouwen, in
zeer groote klassen, waarbij de kinderen weinig kans hadden
op veel beurten, en met veel slechtere leermiddelen dan men
thans heeft, er toch in slaagden, prachtige resultaten te
bereiken bij vele hunner leerlingen.
Spreker heeft zich afgevraagd, welken maatstaf de heer
Knuttel bij zijn onderzoek zou hebben aangelegd en of de
basis, waarop dat onderzoek heeft plaats gehad, voldoende is
geweest om over het onderwijs op de drieërlei scholen een
objectief oordeel te kunnen uitspreken. Is dit laatste inder
daad het geval, dan is het wel de moeite waard, iets meer
te vernemen omtrent de droevige ervaring van den heer
Knuttel, maar het is de vraag of men b.v. als maatstaf mag
nemen de vorderingen van een enkelen leerling, dien de
heer Knuttel wellicht kent en die achtereenvolgens een school
van die drie groepen heeft bezocht of nog bezoekt.
Spreker komt nu tot de motie, ingediend door den heer
Knuttel, strekkende om Burgemeester en Wethouders
uit te noodigen, het onderwijs te reorganiseeren, het
onderscheid tusschen de verschillende leerplannen weg te
werken en eventueel het onderwijs in de 5de en 6de
klasse in te richten op de basis van het Dalton-systeem.
De reorganisatie van het lager onderwijs is in 1922 na