223 trouwens moeilijk weggenomen kunnen worden, doch ook tegen het behoud van de eerstbedoelde stoepen bestaat o.i. geen overwegend bezwaar. Zij zullen n.l. voor het verkeer geen belemmering van beteekenis veroorzaken; in tal van steden bestaat dan ook gelegenheid om. ook op drukke verkeerswegen, vóór de café's buiten te zitten. Bovendien wil het toeval, dat tegenover „de Harmonie" de Breestraat door de aanwezigheid van de Papenstraat voor het verkeer feitelijk breeder wordt, terwijl het café „Central" juist aan het einde van het aan te leggen trottoir is gelegen, zoodat reeds uit dien hoofdeopruiming van de daarvoor aanwezige stoep minder noodig is. De Commissie van Fabricage acht, blijkens haar te Uwer inzage liggend schrijven, behalve op de Breestraat, trottoir- aanleg ook op de Korte Mare, tusschen de 3e Binnenvestgracht en den Ouden Singel, zoomede op de Lange Mare (Oostzijde), tusschen de Marekerk en de Clarasteeg, met het oog op het drukke verkeer langs die straten urgent. Van de Haarlemmer straat tot de Clarasteeg en van de Marekerk tot de Oude Vest is op de Lange Mare reeds een verhoogd voetpad aanwezig. Wij zijn het met de Commissie ten deze geheel eens en meenen met haar, dat het wenschelijk is, om tegelijk met het eerste gedeelte van de Breestraat, ook de Korte en de Lange Mare, in voege als boven aangegeven, van trottoirs te voorzien. De betrekkelijk geringe kosten (voor het gedeelte MarekerkClarasteeg geraamd op 1000.—voor dat tusschen de Binnenvestgracht en den Ouden Singel op ƒ1300.kunnen daartegen geen bezwaar vormen. Op grond van het bovenstaande en onder mededeeling, dat het ons voornemen is op de concept-begrooting voor 1926 gelden uit te trekken voor den aanleg van trottoirs aan beide zijden van de Breestraat tusschen de Koornbrug- steeg en de Hoogewoerdsbrug, geven wij Uwe Vergadering in overweging: a. ons College te machtigen voor den aanleg van trottoirs aan beide zijden van de Breestraat, tusschen het Kort Rapenburg en de Vrouwensteeg, zoomede op de Lange Mare (Oostzijde), tusschen de Clarasteeg en de Marekerk, en op de Korte Mare, tusschen den Ouden Singel en de 3e Binnen vestgracht, het noodige te verrichten en daartoe den post „Onderhoud van straten en pleinen" van de begrooting voor den dienst van het jaar 1925 te verhoogen met 14300. te vinden door afschrijving van een gelijk bedrag van den post voor Onvoorziene Uitgaven van gezegde begrooting; b. het voorstel van den heer Groeneveld, mevr. van Itallievan Embden en den heer Sijtsma hiermede als afge daan te beschouwen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der Gemeente Leiden. Ondergeteekenden stellen voor langs de Breestraat trottoirs te doen aanleggen. T. Gkoeneveld. W. van Itallievan Embden. K. Sijtsma. Leiden, 16 Augustus 1924. N°. 301. Leiden, 20 November 1924. De Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 beoogt o. m. de verzekering van de ambtenaren en werklieden der ge meente, die belast zijn met het aanleggen en onderhouden van tuinen, parken en plantsoenen, tegen geldelijke gevolgen van ongevallen hun, in verband met hun dienstbetrekking, overkomen. Het dragen van „eigen risico", zooals mogelijk is met betrekking tot de verzekering voortvloeiende uit de Onge vallenwet 1921 welke vorm van verzekering, zooals U bekend is ook in deze gemeente wordt gevolgdkent de Land- en Tuinbouwongevallenwet niet. Het uit deze wet voortvloeiende risico kan slechts worden gedragen of door de Rijksverzekeringsbank öf door een door de Kroon erkende bedrijfsvereeniging. De ondervinding leert, dat door aansluiting bij een risico- vereeniging o. a. voor de aangeslotenen bij de Centrale Werkgevers Risico-Bank. voor de verzekering voortvloeiende uit de Ongevallenwet een aanzienlijke besparing op de premiën kan worden verkregen. Een van de meest op den voorgrond tredende organisatie's van werkgevers in het tuinbouwbedrijf, welke het gemeen schappelijk dragen van het wettelijk risico voortvloeiende uit de Land- en Tuinbouwongevallenwet ten doel heeft, is de „Tuinbouw-Onderlinge", een verzekeringsorganisatie, welke in 1909 op initiatief van den Nederlandschen Tuinbouwraad werd gesticht. Het beheer der „Tuinbouw-Onderlinge" wordt gevoerd door de Coöperatieve vereeniging „Centraal Beheer", waarbij o. a. ook de Centrale Werkgevers Risico-Bank is aangesloten. De kosten per 100.loon hebben voor de aangeslotenen bij de „Tuinbouw-Onderlinge" bedragen over 1909, 1910 en 1913 0.75, over 1911, 1912, 1915, 1916 en 1917 0.70, over 1914 0.88, over 1918 0.83, over 1919 0.73, over 1920 0.69, over 1921 0.63, over 1922 0.70 en over 1923 0.60. De premie, welke thans aan de Rijksverzekeringsbank verschuldigd is, bedraagt 0.80 per 100.loon. Tegen over het meerdere risico, dat verbonden is aan het deel nemen aan een onderlinge verzekcringsorganisatie, staat mitsdien een premiebesparing van 25 of 100.per jaar, berekend naar een totaal uit te keeren loon van 50.000.—. Behalve de jaarlijksche uitkeering als aandeel in de uit betaalde sommen, zou de gemeente bij toetreding moeten betalen een entréegeld van 50.—. Aangezien een besparing van 100.per jaar of 25 van de premie niet onaanzienlijk is, moet de vraag of toe treding tot de „Tuinbouw-Onderlinge" wenschelijk is, o. i. bevestigend beantwoord worden. Trouwens in tal van andere gemeenten is reeds tot een dergelijke aansluiting besloten. Mitsdien geven wij U in overweging ons College te mach tigen te bevorderen, dat de gemeente ten behoeve van de in de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 bedoelde ver zekering van personen in haar dienst werkzaam, toetreedt als lid van de vereeniging „Tuinbouw-Onderlinge", met ingang van een nader door ons College te bepalen datum. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 302. Leiden, 20 November 1924. Op grond van de Verordening van den 6en April 1893 (Gem. blad No. 3), gewijzigd den 12en Februari 1903 (Gem.blad No. 14) wordt door de gemeente een vergoeding uitgekeerd aan een werkman, die middellijk of onmiddellijk in dienst van de gemeente of van aannemers voor gemeentewerken is, ingeval hem een ongeluk mocht overkomen, dat hetzij den idood, hetzij blijvende of tijdelijke ongeschiktheid voor den arbeid tengevolge heeft. Bij diens overlijden tengevolge van het ongeluk komen de door hem nagelaten weduwe en verdere betrekkingen, wier verzorger hij was, in het genot van die vergoeding. De vergoeding wordt niet uitgekeerd: a. indien de werkman reeds krachtens artikel 1 der Ongevallenwet 1901 verzekerd is; b. indien de werkman, zijn weduwe of kinderen aanspraak kunnen doen gelden op pensioen. Inmiddels is het aantal verzekeringsplichtige bedrijven door de wijziging van de Ongevallenwet in 1921 zoo aan zienlijk uitgebreid, dat in het algemeen onder deze wet slechts van den verzekeringsplicht zijn vrijgesteld de land en tuinbouwbedrijven, alsmede het zeevaart- en het zeevis- scherijbedrijf. Voor de arbeiders werkzaam in het land- en tuinbouwbedrijf werd intusschen een regeling getroffen bij de Land- en Tuinbouw-Ongevallenwet 1922. In verband hiermede heeft de genoemde verordening haar beteekenis verloren. Wij stellen U mitsdien voor de Verordening van den 6en April 1893 (Gem. blad No. 3), gewijzigd bij de Verordening van den 12en Februari 1903 (Gem. blad No. 14) op het verleenen van vergoeding aan werklieden ingeval van onge lukken, in te trekken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 303. Leiden, 20 November 1924. Het komt in den laatsten tijd herhaaldelijk voor, dat de jeugd des avonds, gewoonlijk na het uitgaan der avond scholen of bij andere gelegenheden, op den openbaren weg vuurwerk afsteekt en daardoor aan voorbijgangers, als anderszins, gevaar en hinder veroorzaakt. Er is toch in ver schillende winkels allerlei goedkoop vuurwerk verkrijgbaar, dat zoodoendè gemakkelijk onder het bereik ook van jeug dige personen valt. De politie ondervindt hiervan, zooals uit de te Uwer inzage liggende rapporten van den Com missaris van Politie kan blijken, veel last, terwijl de middelen ontbreken om dit euvel doeltreffend tegen te gaan. Wel bepaalt artikel 33 van de verordening op de Straatpolitie onder meer, dat het, tenzij met schriftelijke vergunning van den Burgemeester, verboden is vuurwerk, met uitzondering van zoogenaamd Bengaalsch vuur, af te steken, doch het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1924 | | pagina 5