GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
197
IKOEKOHEK STI HKES.
N°. 262. Leiden, 29 September 1924.
De Commissie van Financiën beeft de eer U mede te
deelen, dat de navolgende voorstellen van Burgemeester en
Wethouders bij haar geen bezwaar ontmoeten:
lu. tot verkoop van het perceel Nieuwe Bijn Nis. 66/66a
(Ingek. Stukken No. 251),
2°. tot verkoop van grond aan de Bouwvereeniging „Eens
gezindheid" en tot wijziging van het Raadsbesluit van 14
Juli 1924 in zake het verleenen van bouwvoorschotten aan
die vereeniging (Ingek. Stukken No. 256),
3°. tot verkoop van grond aan de Bouwvereeniging „Ons
Doel" en tot wijziging van het raadsbesluit van 28 April
1924 in zake het verleenen van bouwvoorschotten aan die
vereeniging (Ingek. Stukken No. 257),
4°. tot beschikbaarstelling van gelden voor de gedeeltelijke
vrijmaking van de Morschpoort, door vaststelling van den
overgelegden begrootingsstaat (Ingek. St. No. 260),
5°. tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbouwing
van het koetshuis van den „Burcht" door vaststelling van
den overgelegden begrootingsstaat, indien de Raad cot die
verbouwing besluit (Ingek. Stukken No. 261).
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 263. Leiden, 8 October 1924.
In verband met de onlangs hier ter stede ingevoerde
regeling betreffende het toezicht op de openbare middelen
van vervoer van personen (autobussen), zoomede op het
rijden met vrachtautomobielen, is het wenschelijk tegen
overtreding van een tweetal artikelen een zwaardere straf
te bedreigen dan thans het geval is. Wij doelen in de eerste
plaats op art. 22 sub a der verordening op de Straatpolitie,
hetwelk onder meer verbiedt om, tenzij met schriftelijke
vergunning van Burgemeester en Wethouders, op den open
baren weg met eenig vervoermiddel een standplaats in te
nemen, en waarop de z.g. standplaatsvergunningen voor
autobussen zijn gebaseerd. Overtreding van dit voorschrift
kan tegenwoordig slechts met een boete van ten hoogste
vijf gulden worden gestraft, een straf, die met het oog op
een doeltreffende toepassing der bepaling veel te laag moet
worden geacht.
Wat betreft de sub a genoemde andere voorwerpen, als
tafels, kramen, e. d., kan de bestaande strafbepaling be
houden blijven.
Bij deze wijziging van art. 22 kan tevens het verzuim
worden hersteld, begaan in 1912, toen men, het artikel in
drie onderdeelen splitsende (sub a, b en c), de strafbepaling,
die alleen op de oorspronkelijke litterae a en b betrekking-
had, ongewijzigd liet, met het gevolg, dat op overtreding
van art. 22 litt. c thans geen straf staat.
In de tweede plaats hebben wij op het oog de artikelen
22 en 30 van de verordening op het Rijden. Daarbij is be
paald. dat, wanneer in het belang der openbare orde of
veiligheid het verkeer moet worden belet of beperkt of
voor het verkeer een bepaalde richting moet worden aan
gewezen, ieder ruiter, bestuurder van een voertuig of van
een motorrijtuig op meer dan twee wielen zich dienaan
gaande aan de bevelen der dienaren van politie moet on
derwerpen. Volgens art. 62 is overtreding van art. 22
eveneens slechts strafbaar met een geldboete van
ten hoogste vijf gulden, terwijl overtreding van art. 30, dat
wil zeggen overtreding van art. 22 door bestuurders van
motorrijtuigen op meer dan twee wielen, alleen met een
geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden kan wor
den gestraft (art. 63).
Tegen niet naleving van de aangehaalde artikelen van de
verordening op de Straatpolitie en van die op het Rijden,
dient naar onze meening, welke door den Commissaris van
Politie gedeeld wordt, een straf te worden bedreigd van
hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten
hoogste vijf en twintig gulden. Een straf, als hier voorge
steld, is eveneens bedreigd tegen overtreding van de op 17
Maart j.l. door Uwe Vergadering vastgestelde artikelen 33ter
en 33sexies der Rijverordening. De zorg voor de veiligheid
en de openbare orde wettigt die strafbedreiging, bij het
steeds toenemend verkeer met autobussen en vrachtauto
mobielen, dan ook alleszins, hetgeen U uit de in de Lees
kamer ter inzage liggende stukken nog nader kan blijken.
Van de wijziging, welke de verordening op het Rijden in
verband met het vorenstaande dient te ondergaan, maken
wij gebruik om U voor te stellen art. 9A dier verordening
te doen vervallen. Dit artikel behelst de verplichting van
den bestuurder van een voertuig, om vóór de Staatsspoor-
brug stil te houden bij het passeeren van een tramtrein
over die brug. Nu evenwel de stoomtram naar Den Haag,
via de Vink en Voorschoten, is opgeheven, is genoemd ar
tikel overbodig geworden. Waar het ook toepasselijk is ver
klaard op bestuurders van motorrijtuigen op meer dan twee
wielen, moet ook art. 30 worden gewijzigd, terwijl, ten
slotte, de vermelding van art. 9A uit art. 62 behoort te
vervallen.
Op grond van het bovenstaande geven wij U in over
weging over te gaan tot vaststelling van de navolgende
verordeningen
A. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 2 Mei 1912
(Gemeenteblad No. 17) op de Straatpolitie, laatstelijk
gewijzigd bij verordening van 21 Januari 1924
(Gemeenteblad No. 3).
Artikel I.
Het eerste lid van artikel 22 van bovengenoemde veror
dening wordt gelezen als volgt:
„Het is verboden, tenzij met schriftelijke vergunning van
Burgemeester en Wethouders, op den openbaren weg:
a) met eenig vervoermiddel een standplaats in te nemen;
b) met een tafel, kraam of eenig ander voorwerp, geen
vervoermiddel zijnde, een standplaats in te nemen;
c) koopwaren uit te stallen;
d) vee te plaatsen."
In het tweede lid van artikel 22 wordt in plaats van:
„verbodsbepaling sub a" gelezen: „verbodsbepalingen sub a
en 6".
Art. II.
In de derde zinsnede van het eerste lid van artikel 66
vervalt de aanduiding „22 litt. a,".
In de vierde zinsnede van het eerste lid van artikel 66
wordt in plaats van „22 litt. 5" gelezen: „22 litt. b, eend".
In de zesde zinsnede van het eerste lid van artikel 66
wordt achter het woord „artikelen" ingevoegd: „22 litt. a,".
B. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 23 Mei 1912
(Gemeenteblad No. 18) op het Bijden, laatstelijk ge
wijzigd bij verordening van 16 Juni 1924 (Ge
meenteblad No. 16).
Artikel I.
Artikel 9A van bovengenoemde verordening vervalt.
Art. II.
In artikel 30 vervalt de aanduiding „9A,".
Art. III.
In de tweede zinsnede van artikel 62 vervalt de aandui
ding en 22".
De vierde zinsnede van artikel 62 wordt gelezen als volgt
„die van artikel 3 met eene geldboete van ten hoogste
vijftien gulden; die van de artikelen 11 eerste lid en 16 litt.
b met eene geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden
en die van artikel 22 met hechtenis van ten hoogste zes
dagen of eene geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden.'''1
Art. IV.
In de eerste zinsnede van het eerste lid van artikel 63
wordt achter het woord „artikelen" ingevoegd: „30,".
In de tweede zinsnede van het eerste lid van artikel 63
vervalt het getal „30" met de daarvoor geplaatste komma.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
E. Schotman, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 264. Leiden, 9 October 1924.
Bij haar in de Leeskamer liggend adres van 16 Mei j.l.
verzoekt de vereeniging „Hulp in de Huishouding" gelden
te harer beschikking te willen stellen, ten einde armlastige
kraamvrouwen te kunnen verzorgen, terwijl zij bij haar
nader schrijven van 24 Juni d. a. v. verzoekt haar steun te
verleenen op dezelfde wijze als ten aanzien van de R. K.
vereeniging van Kraamverzorging plaats heeft.
Blijkens het mede in de Leeskamer liggend advies van
den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen
Dienst neemt de behoefte aan kraamverzorging voor on- en
minvermogenden toe. Immers, terwijl in het jaar 1923, 19
kraamvrouwen werden verzorgd, strekte deze zorg in de
eerste helft van dit jaar zich reeds uit tot 22 kraamvrouwen.